Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Katholiek Hoorn in de achttiende eeuw (5/7)

'Kruimels'

In 1722 dwongen de kerkvoogden de priesters een nieuw contract te ondertekenen waarin deze erkenden dat hun tractement voortaan zou bestaan uit datgene wat 'in de schaal voor hen geofferd' werd. De priesters mochten daartoe iemand aanstellen die echter 'buyten de banken' moest blijven: met andere woorden slechts vóór en na de kerkdienst achterin het kerkje de gelovigen de collectezak onder de neus mocht duwen. De voogden collecteerden zelf tijdens de diensten en haalden dan het leeuwendeel op.
Vervolgens stond in het contract dat een door de apostolisch vicaris benoemde priester bij zijn aankomst te Hoorn verplicht was zich bij de 'aensienleyckte regeerende voogt' te vervoegen. Die zou de geloofsbrief van de priester dan aan de vier regerende en de drie kistbewarende voogden tonen. Deze zouden daarmee 'genoegen nemen' en een uit hun midden opdragen bij de wereldlijke overheid admissie voor de nieuwe priester te vragen.26)
Johannes Canel was er de man niet naar zich een dergelijke korting op zijn inkomen zo maar te laten welgevallen. Hij verzette zich dan ook met hand en tand maar opnieuw bleek hoe moeilijk het voor de katholieke geestelijkheid was om een vuist te maken.
In het archief van St.-Cyriacus bevinden zich twee - vermoedelijk niet voor niets - in het latijn gestelde brieven uit het najaar van 1721 van Canel aan de apostolisch-vicaris Joan van Bijlevelt 'de rebus quos nobis sunt cum Tutoribus', over het geschil met de voogden. Zoals boven al werd verhaald waren de jezuïeten in 1718 in Hoorn teruggekeerd. Blijkbaar waren de voogden gewend geraakt aan het kleiner aantal priesters en dus aan het mindere bezwaar dat dit voor hun geldkist opleverde, want zij weigerden voor het aantal pnesters van vóór 1708 tractementen af te dragen. Na veel geharrewar kreeg Canel gedaan dat drie voogden hem naar Utrecht - dat is naar Van Bijlevelt - vergezelden om diens bemiddeling in te roepen. Helemaal machteloos waren priesters dus blijkbaar ook weer niet en het gezag van de vertegenwoordiger van de paus was niet gereduceerd tot niets. Van Bijlevelt wist de voogden te overtuigen, maar toen de heren te Hoorn waren teruggekeerd werd het besluit niet uitgevoerd.
Op 10 september 1721 hielden de voogden een vergadering over de kwestie. Kenmerkend voor de situatie was dat Canel en de andere pnesters - die toch groot belang hadden bij de zaak - niet waren uitgenodigd. De voogden vergaderden altijd alleen. 'Zoo als de bouwers van Babel' waren zij verdeeld in fracties zodat 'o wonder, een schisma tussen hen scheen te bestaan, de een schreeuwde tegen de ander, sprong op, verhief zijn stem...' terwijl niets werd vastgesteld behalve dat de drie kistbewaarders Canel zouden inlichten over het niet genomen besluit.
Via zijn achterdeur werd de pastoor op de hoogte gebracht van de gebeurtenissen maar de kistbewaarders geneerden zich blijkbaar en bleven weg. Pas op 8 oktober trokken zij de stoute schoenen aan en vervoegden zij zich op het Nieuwe Noord, het adres van Canel. Zij verklaarden op 'hun recht' te staan en 'dat zij zich niet aan welke priester ook, noch aan de superior van de Zending27)) noch aan Rome wensten te onderwerpen indien deze zouden eisen dat zij rekenschap zouden afleggen van hun financieel beheer, van de hoeveelheid geld in de kist, hoeveel zij jaarlijks in de kerken aan collecten ontvingen en hoe het stond met andere kapitalen en effecten. Evenmin wilden zij openbaar maken aan wie zij, voogden, betalingen verrichtten'.28)
Terwijl de voogden oorspronkelijk uit veiligheidsoverwegingen hun financieel beheer geheim hielden bleek - nu zij zo aan hun zelfstandigheid gewend waren geraakt - dat zelfs het hoogste kerkelijke gezag niet hoog genoeg werd geacht inzage te krijgen in zaken die in een normale kerkprovincie onder de supervisie van de pastoor vallen. De pastoor is kerkrechtelijk immers slechts rekening en veranrwoording verschuldigd aan zijn bisschop.

Onbeschaamd

Ook het argument van de voogden om geen driehonderd gulden te hoeven betalen is boeiend. Anders zullen 'de armen uit gebrek het geloof verlaten en zich aansluiten bij de ketters, die allerovervloedigst uitdelen, hetgeen evident risico, de eeuwige verdoemenis, voor hen inhoudt'.29) Canel schrijft de vicaris dat hij verontwaardigd is omdat hij en de andere priesters in feite met de armen over één kam worden geschoren. Wel vindt ook hij dat drie priesters voor Hoorn eigenlijk genoeg is. De honderdvijftig gulden die zij nu zullen ontvangen is echt te weinig, 'een bedrag waarvan een dienstmeid nog gebrek lijdt'.
Verder dringt Canel er bij Van Bijlevelt op aan de zaak stil te houden want de boeren van de omringende dorpen zouden anders ongetwijfeld deze zaak als handvat gebruiken om hun herders te korten. Pastoor A.G. de Meyer van Wervershoof willen zij al een lager tractement dan de gewone tweehonderdvijftig gulden geven. Toen de goede man dat hoorde werd hij zo ziek 'dat hij de dood in het aangezicht zag'. Hij was zo ontzet dat hij zich op advies van artsen genoodzaakt zag een 'phlebotomie' te ondergaan. Hij is adergelaten door de chirurgijn, maar helemaal beter is hij niet geworden. 'In tranen' heeft hij Canel verzocht geen verlaging te accepteren.30) Een tweede brief van 21 oktober 1721 meldt dat de zaak stagneert. Canel heeft de voogden 'zo vriendeltjk mogelijk' duidelijk gemaakt dat zij rekening en verantwoording verplicht zijn, maar het was 'oleum et operam perdens aethiopes dealbare', ofwel 'met verlies van veel olie en moeite (proberen) negers wit te maken.' Intussen is erover 'veel onbeschaamds en onbehoorlijks' door het onwetende volk in de stad verspreid. 'Ieder braakt het zijne, wat onbeperkte hartstocht hem ingeeft, schaamteloos uit. Wij priesters blijven echter een, 'vis unita fortior'.31)
In een brief van 2 november 1721 schrijft Canel het zijn taak niet te achten de zaak door te brieven aan de Heilige Congregatie (van de Propaganda Fide) te Rome. Als de vicaris 'dat nodig acht' moet hij het maar doen. Ondertussen heeft Van Bijlevelt van zijn kant een bemiddelaar, Van Hees, naar Hoorn gestuurd. Maar die moet onverrichterzake terugkeren. De regerende en kistbewarende voogden weigerden namelijk de andere voogden - in totaal waren er vierentwintig voogden die bij toerbeurt uitvoerende macht bezaten - en de priesters tot hun vergadering toe te laten. Een der regerende voogden bracht de weigering aan de priesters, de andere voogden en Van Hees over, terwijl deze bijeen zaten in het vertrekje waar de vier regerende voogden gewoonlijk de armen de aalmoezen uitdeelden. Dat ging de aanwezigen te ver. Bovendien wensten zij niet langer in 'dat hok' te vertoeven. Van Hees kon weer naar Utrecht terug.

 

26 Contract van 20 september 1722, Statie van het Nieuwe Noord, in archief van St.-Cyriacus.
27 De apostolisch-vicaris.
28 Brief van Johannes Canel aan Joan van Bijlevelt, vertaling j.l., 13 oktober 1721, archief van St.-Cynacus.
29 Brief van 13 oktober 1721.
30 Ibidem.
31 Joh. Canel aan Van Bijlevelt, 21 oktober 1721.