Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Katholiek Hoorn in de achttiende eeuw (4/7)

Lastgeving

Onder de brieven bevindt zich er een uit 1723 aan zijn 'oom en moeytjen'.19) Canel was een lastgeving ter hand gesteld om voor de gecommitteerde raden van West-Friesland en het Noorderkwartier te verschijnen. Pater Jacob Cox van het Achterom was 'heel ontstelt' met een soortgelijke brief naar hem toegesneld. Ook de pastoors van Enkhuizen, Nibbixwoude, Lutjebroek, Boekkarspel, Welfertshoeve, Blocker en Swaegh waren gedagvaard. Aanklager was N. Spoors, pastoor van Hoogkarspel. Op de bewuste dag, 11 februari, werden de priesters één voor één voor de 'Edelmogende Heeren' geroepen en terwijl Canel zich in de wachtkamer ophield voegde hij Spoors toe: 'Is dese den Heer Spoors? en hIJ my reverentie doende en knickende van jae, seyde ick wederom tot hem: wel gij zijt wel een braef man, die ons al sulck een ongemack aendoet. Wat haelt gij al op uwen hals? hoe sult gij dat voor godt konnen verantwoorden? gij werkt voor seker wat schoons uyt; gij sult daer niet veel eer bij inleggen.'20)
Nadat Cox binnen was geweest was Canel aan de beurt. De president, N. Oudensteyn, burgemeester van Alkmaar, 'een seer straf man', zei tot hem: 'Als gij de placcaeten kent, waerom zijt gij dan soo stout geweest van die overtreden te hebben?' Canel, zich van geen kwaad bewust, antwoordde van niets te weten. Nu werd hem duidelijk gemaakt waarom Spoors bij de wereldlijke (gereformeerde) overheid had aangeklopt. Priesters uit de omgeving van Hoogkarspel hadden binnen zijn parochie zieken bezocht en hun de laatste sacramenten toegediend. Blijkbaar waren die zieken en/of hun famlieleden beducht geweest voor Spoors en zijn jansenistische trekjes en vreesden zij mogelijk de toegang tot de hemel versperd te vinden. Canel anrwoordde dat hij wel eens zijn parochiegrens had overschreden maar dan slechts ter assistentie bij 'een mis met drie heren'21) en met toestemming van de lokale overheid. 'Niet sonder vinnigheydt' bracht de president daar tegenin: 'Sy konnen gheen verlof geven, dat patroon houden22) is niet nodig' en 'niemand kan u verlof geven tegen de placcaeten in te gaen'.
Hier komt even aan de oppervlakte dat de 'gepachte tolerantie'23) via de recognitiegelden strikt genomen niet legaal was. Canel had zijn antwoord klaar: 'Dat is meer als ick wete, want ick meende als het is met wete en bewilligheyt van den priester van die statie, en den Heer Schout of Bailleu heeft goetgunstlgh toegestaan dat men dan placcaeten niet overtredede'. Maar wat bleek, Canel was een jaar of acht (!) eerder in het dorp 'Vennes' bij een zekere Jan Pietersz Pot geweest 'woonachtigh digte bij den meulen' en dat viel onder Spoors parochie. 0, zei Canel, ik meende dat het onder Hem viel. 'Hierop begon de president uyt te bulderen: dat ick hem en den geheelen raet hadde toegeloogen: waer op ick ook met een doordringende stem: ick hebbe met gelogen, want ick hebbe niet tegens mijn gewete, noch conscientie gesprooken'. Oudensteyn bleef te keer gaan totdat Canel uitriep zich op 'hooger regt' te zullen beroepen 'Ick sal niet gedoogen sonder schult voor een leugenaar te boek te staan: als men spreekt soo men weet, soo lieght men niet'. Volgens hem hadden de boeren die hem hadden gehaald toestemming van de plaatselijke overheid ontvangen. Bovendien was de heer Spoors 'selfs vuyl in 't gene daer hij mij mede soeckt te bekladden', Spoors had namelijk zelf te Hoorn verschillende zieken het oliesel toegediend.24) Toen Canel dat laatste had gezegd riep de president 'luytkeels' 'swijgt, en gaet hier uyt dese kaemer'. Terwijl de pastoor zich naar de deur begaf riep Oudensteyn hem nog na, 'indien den duyvel u haelde, soudt gij meegaen!...'
Achteraf bleek Canel dat Cox Spoors eveneens had beschuldigd en de gecommitteerde raden hadden volgens Canel gezegd: 'Wat sullen wij doen? hij is zelfs vuyl'. Daarna waren de andere priesters naar binnen geroepen en was hun op het hart gedrukt de plakkaten te onderhouden. Zij kropen door het oog van de naald, want achteraf werd Canel sub rosa meegedeeld dat de pastoor van Blokker 'veel meer dan honderd personen' in het gebied van Spoors had bediend. Een en ander geeft wel aan dat er een felle oorlog woedde tussen roomskatholieken en jansenisten. Canel was er tevreden over dat hij zich 'vinnigh en met eenen kloeken geest in postuur had gesteld, dogh niet sonder eerbiedigheydt'. Hij deelde zijn oom en tante mee dat 'alles wel sal doodt bloeijen'.
Ook het slot van de brief getuigt van de onzekere situatie van de katholieke kerk. Niet alleen berichtte Canel dat meer jansenistische priesters 'gehoorsaeme' priesters voor gecommitteerde raden hadden laten dagvaarden, maar ook verzocht hij zijn oom de brief plus de dagvaardiging aan hem terug te sturen en vooral over de zaak te zwijgen, opdat ze niet tegen hem gebruikt kon worden. Hij had al problemen genoeg 'alles evenwel tot godts eere en glorie, die voor onse schandigheydt gekruyst is'. Ondanks deze uiting van vroomheid kon hij het echter niet nalaten zijn gevoelens van spijt te uiten 'dat ick tegens Spoors in die occasie mijnen lust niet hebbe mogen koelen, ick wasser maer innigh op gescherpt'. Met voldoening stelde hij vast dat zijn preken tegen de jansenisten niet ter sprake ware gebracht en dat geen van de priesters was bevolen Van Steenhoven, de jansenistische aartsbisschop van Utrecht, te erkennen.25)
De problemen waarvan Canel gewaagde waren inderdaad groot, en niet alleen door de jansenistische interventie bij de overheid. Zijn materiële bestaan en dat van zijn medepriesters te Hoorn en omstreken werd namelijk bedreigd door de eigen kerk- en armenvoogden. Het lijkt waarschijnlijk dat deze de onzekere door twist verziekte situatie van de Nederlandse katholieke kerk - zij het onbewust - gebruikten om hun eigen macht te vergroten en die was al niet gering. De priesters hadden hen beslist nodig om in hun statie te kunnen existeren. De priesters waren voor wat betreft hun inkomen volledig van de voogden afhankelijk. Vermoedelijk maakte dat feit de zwakste stee in de positie van de priesters uit.

 

19 Johannes Canel aan zijn oom en moeytjen, 12 februari 1723; brief aanwezig in het archief van St.-Cyriacus, statie op het Nieuwe Noord. Moei is zuidbrabants voor tante.
20 Ibidem.
21 Gewoonlijk draagt een priester de mis alleen op. Op hoge feesten kan hij zich door andere priesters, heren, laten assisteren.
22 Patroonfeest van de statie vieren.
23 0. de Jong, a.w., 210.
24 Oliesel = het sacrament der zieken, het wordt toegediend aan sterven en door middel van een zalving van de vijf zintuigen opdat God vergeeft wat de zieke daarmee heeft misdaan.
25 Johannes Canel aan zijn oom en moeytjen, geciteerde brief.