Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

De Lutherse Gemeente in Hoorn in de jaren 1628 - 1978 (4/5)

In 1801 wenste n.l. een groot deel van de gemeente zeggenschap bij het beroepen van een nieuwe predikant, nadat de vorige predikant wegens een bepaald misdrijf tot vijftien jaar gevangenisstraf was veroordeeld. Men wenste ds. D. R. Uckerman uit de reeds Hersteld-Luthers geworden gemeente te Enkhuizen te beroepen. De kerkeraad hield echter het beroepingswerk aan zich en beriep een andere predikant, die tot de de Evangelisch-Luthersen behoorde. Meer dan de helft van gemeente scheidde zich daarop af en richtte een eigen gemeente op. Eerst vergaderde men in een gebouw achter de Grote Hervormde kerk, maar vervolgens werd het Foreestenhuis aan het Grote Oost gekocht, dat tot kerkgebouw werd ingericht. Men kreeg zijn zin: in 1802 nam ds. Uckerman het beroep naar deze gemeente aan en aan het eind van dat jaar kwam de band met het Hersteld-Lutherse Consistorie van Amsterdam tot stand.
Door allerlei omstandigheden, zoals o.a. de slechte financiële toestand van de Evangelisch-Lutherse gemeente in de Ramen, een zekere druk die in naam van koning Willem I werd uitgeoefend door het Departement van Eredienst en de goede verstandhouding die er in het persoonlijke vlak bestond tussen de Evangelisch-Lutherse predikant Th. Jutting en de Hersteld-Lutherse ds. A. A. Bendinger, de opvolger van Uckerman, vond al in 1815 een hereniging plaats, waarbij alle Hoornse Lutheranen weer broederlijk samen kwamen in de kerk in de Ramen, die inmiddels zelfs voor de verenigde gemeente veel te groot was geworden. De Hersteld - Lutherse kerk aan het Grote Oost werd snel verkocht aan de Remonstrantse gemeente.
Hoorn bleef voorlopig onafhankelijk, zowel van het Evangelisch-Lutherse als van het Hersteld-Lutherse Consistorie te Amsterdam. Ook toen ds. Bendinger in 1822 Hersteld-Luthers predikant in Amsterdam werd en ds. Jutting als enige predikant overbleef. Aan deze situatie kwam echter een eind toen de opvolger van Jutting, de Hersteld-Lutherse ds. G.W. Stemler initiatieven ontwikkelde, die in 1846 zonder schokken leidden tot aansluiting bij het Hersteld-Lutherse Consistorie van Amsterdam.
De gemeente bleef verder in rustig vaarwater, vooral tijdens de langdurige ambtsperiode van de trouwe en ijverige ds. J. H. Schwill, die van 1860 tot 1902 in Hoorn predikant was. Toch zien wij dat in deze periode het zielenaantal verder afneemt, waarschijnlijk door veelvuldig vertrek van leden naar andere plaatsen.

De monumentale Lutherse Kerk aan de Ramen.
De monumentale Lutherse Kerk aan de Ramen.

De 20ste eeuw

In de twintigste eeuw komen wij nog een groot aantal namen tegen van predikanten, die de Lutherse gemeente hebben gediend.
Zo ontdekken wij die van ds. Ch. de Meijere, die van 1902-1906 in de gemeente werkzaam is geweest. In 1907 wordt zijn plaats ingenomen door ds. Theod. Scharten. Hij blijft tot 1914, wanneer door hem een beroep naar de Lutherse gemeente te Gouda wordt aangenomen.
In de periode-Scharten maakt de gemeente een bloeitijd door. Het aantal leden is dan stijgende.
In februari 1915 is de vacature alweer voorbij door komst van ds. A. E. Bruheim, die in 1923 zijn ontslag vraagt als predikant om zich daarna met ander werk te gaan bezig houden.
In de tijd dat ds. Bruheim in Hoorn is, gebeurt er zo het een en ander. De kosterwoning, links van de Tempelsteeg, wordt verkocht.
Koper is A.J. Woestenburg, koster van de kerk en een bekende persoonlijkheid in Hoorn, die zich vooral bemoeit met voordrachtskunst en amateurtoneel.
Bovendien vindt in die tijd een belangrijke verbouwing plaats. De kerk blijkt voor de kleine gemeente te groot en er is bovendien dringend behoefte aan vergaderruimte voor de verenigingen en voor de gemeente. Men besluit de kerkruimte kleiner te maken. Er wordt een muur geplaatst over de breedte in de kerk waardoor het mogelijk is een bovenzaal en beneden een consistoriekamer en een z.g.n. bibliotheekzaal in te richten.
Die situatie is ook nu nog niet veranderd; wel vernieuwd.
Na het vertrek van ds. Bruheim blijkt het erg moeilijk een Hersteld-Lutherse predikant aan te trekken. Een Evangelisch-Luthers predikant mag niet worden beroepen vanwege de vermeende vrijzinnigheid en er zit dan niets anders op het advies van prof. Pont, een vooraanstaand man in de Herstelde kerk, op te volgen en dan maar "een flinke Hervormde predikant te beroepen". Dat gaat door met het beroepen van ds. J.C. v. van Bemmel, Hervormd predikant te Hillegom, die op 25 januari 1925 zijn intree doet in de Lutherse gemeente.
Ds. Van Bemmel behoorde tot de rechtzinnigen in de Hervormde kerk, een richting, die ook bij de Hersteld-Luthersen als grondslag diende. Het wezenlijke verschil tussen Hervormden en Luthersen spitste zich in die tijd voornamelijk toe op de uitleg van de belijdenisgeschriften en de opvatting van de sacramenten, met name op dat van het Heilig Avondmaal.
Het Consistorie van de Herstelde kerk te Amsterdam is blijkbaar ten aanzien van de genoemde punten met ds. Van Bemmel geheel tot overeenstemming gekomen, zodat zijn overgang naar onze kerk niets in de weg stond.
Dat blijkt temeer uit het feit, dat ds. Van Bemmel in 1937 tot kerkelijk hoogleraar wordt benoemd aan het Hersteld-Luthers Seminarium aan de Rijksuniversiteit te Utrecht.
Naast deze benoeming blijft hij tot 1945 predikant van de gemeente Hoorn en tevens van de Lutherse gemeente te Medemblik.
De vacature door het vertrek van ds. Van Bemmel wordt vrij snel vervuld. In januari 1946 nl. doet ds. A. Vermeulen zijn intree in de gemeente.
In de na-oorlogse jaren ontwikkelt zich in de Lutherse kerk in Nederland een vernieuwing op liturgisch gebied. De liturgie wordt in die dagen veel meer centraal gesteld en aan het liturgisch centrum in de kerk wordt een plaats van betekenis toegekend.