Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

De Lutherse Gemeente in Hoorn in de jaren 1628 - 1978 (2/5)

Deze niet bepaald gemakkelijke man nam geen genoegen met het door de kerkeraad geboden salaris en was bovendien niet bereid (of niet in staat?) een testimonium te vertonen waaruit bleek dat hij gerechtigd was als predikant op te treden. Voordat het jaar 1628 was verstreken had hij zich al met een gedeelte van de gemeente afgescheiden en hield hij aparte diensten. Het Consistorie van de gemeente Amsterdam bemoeide zich met de zaak, maar zag geen kans de eenheid te herstellen.
Wel ging de oorspronkelijke gemeente vooruit. Onder leiding van de in 1631 beroepen Duitse (maar in Noorwegen geboren) predikant Jonas Olaus kocht men direct een stuk grond aan de Tempelsteeg, een zijstraatje van de Ramen, waar men nog in hetzelfde jaar een kerk achter de huizen aan de Ramen bouwde. Ondertussen ging ds. Vijand rustig door met zijn eigen diensten en hield dit vol tot 1637, toen hij een beroep naar de Lutherse gemeente te Woerden aannam.
Dit betekende echter nog niet dat daarmee de moeilijkheden ten einde waren. In 1638 had men nadat Olaus was vertrokken ds. Petrus Sachs Palentijn uit Enkhuizen beroepen. Twee jaar later meende deze openbaringen van de engel Gabriël te hebben ontvangen. Op grond hiervan profeteerde hij op de woensdag voor Pasen dat Hoorn verwoest zou worden maar dat hij zelf met een aantal wedergeboren Christenen onder leiding van Gabriël aan de ramp zou ontkomen. Dit was voor velen aanleiding om de gemeente te verlaten en zich aan te sluiten bij andere kerkgenootschappen. Na Pasen stuurde Amsterdam een andere predikant om de dienst waar te nemen, maar Sachs bleef in Hoorn en hield evenals Vijand zijn eigen kerkdiensten. In 1641 was hij bereid deze te staken, nadat de ouderlingen hem een grote som geld hadden aangeboden.
Daarna breidde de gemeente zich uit, zó zelfs dat men genoodzaakt werd twee predikanten aan te stellen en het kerkgebouw te vergroten. Maar, het verhaal wordt eentonig, de beide voorgangers lagen voortdurend overhoop met de kerkeraad en hadden ook onderling geschillen die via scheldpartijen op de kansel werden uitgevochten. Een van hen, ds. Johannes Christianus Hopsius, gaf bovendien aanstoot door zijn prediking die volgens de kerkeraad "veel grillen en fabulen" bevatte, hetgeen men toeschreef aan zijn vroegere leven als monnik in Dusseldorf. Het is niet verwonderlijk dat opnieuw veel leden bedankten voor het lidmaatschap van de gemeente. Tenslotte nam Hopsius na tussenkomst van het Amsterdamse Consistorie een beroep aan naar Arnhem.
Pas met de komst van ds. Jacobus Artopaeus in juli 1656 trad een zekere stabilisatie in. Hij was ook de eerste predikant in Hoorn die in het Nederlands preekte. Wij kunnen ons voorstellen dat Coenraet Pampoes, een ouderling van de gemeente, die meermalen in de verschillende conflicten was betrokken, in januari 1658 de volgende verzuchting slaakte: "dat de groote Godt ons nu een tijdt van anderhalff jaer soodanige vreede ende eenigheit tussen leerars ende toehoorders heefft verleent soo dat geen questien offt verschillen in dijen tijdt sijn geweest". Hij had inderdaad reden tot dankbaarheid omdat de gemeente in zijn dagen ondanks alle doorstane ellende sterk groeide. Tijdens een Kerstdienst omstreeks het jaar 1658 waren er zo'n 600 mensen in de kerk aanwezig!
Aan het eind van de zeventiende eeuw ontstond een conflict met het Amsterdamse Consistorie, omdat dit weigerde zijn goedkeuring te hechten aan een beroep dat door Hoorn was uitgebracht op ds. Everwijn Swidde: een man die zich van jongs af aan had verzet tegen de heerszucht van de Amsterdamse heren. Het resultaat was dat Hoorn in 1696 werd geschrapt als lid van de Fraterniteit. Hoorn deelde dit lot trouwens met andere gemeenten, die in diezelfde tijd, maar om andere redenen, met het Amsterdamse Consistorie in conflict waren geraakt. Samen richtten zij een eigen organisatie op, de zogenaamde Christbroederljke Unie, die moest dienen als tegenhanger van de Fraterniteit, maar die van het begin af een kwijnend bestaan leidde. In 1713, direct na het overlijden van Swidde, verbrak Hoorn de banden met de Unie en stelde zich open voor nieuwe contacten met Amsterdam. Hoewel dit niet direct zo vlot verliep ontstond er in de loop van de jaren daarna toch weer een zekere toenadering. Het duidelijkste bewijs hiervoor is dat in 1767 in Amsterdam een collecte voor de nieuw te bouwen kerk in Hoorn mocht worden gehouden, die ruim f 10.000.- opbracht. De oude kerk in de Tempelsteeg was n.l. zeer bouwvallig geworden: de gaanderijen moesten worden gestut. Omdat restauratie niet goed meer mogelijk was had de kerkeraad van Hoorn al in 1759 besloten een nieuwe kerk te stichten. Hoewel er spoedig tekeningen en bestekken waren gemaakt en de burgemeesters vlot hun toestemming gaven kwam er weer eens onenigheid met één van beide predikanten, die weigerde aan de plannen mee te werken.
Er kwam pas schot in de zaak nadat in 1766 ds. Isaäc Scholten was beroepen, de man die vele jaren later één van de leidende figuren in de Hersteld-Lutherse kerk zou worden. Hij spande zich buitengewoon in om de benodigde financiën voor de kerkbouw bij elkaar te krijgen en bracht daarvoor, samen met één van de ouderlingen, zelfs bezoeken aan enkele Consistories, o.a. aan het Amsterdamse, met het hiervoor genoemde resultaat. Ook werden veel gemeenten schriftelijk benaderd, waardoor giften binnenkwamen van verschillende Lutherse gemeenten; zelfs van die van Batavia, waar men, na toestemming te hebben ontvangen van de Heren Zeventien van de Verenigde Oostindische Compagnie, voor Hoorn ruim f 600, - had gecollecteerd.
Hoewel een Edammer firma de laagste inschrijver was werd deze het bouwen van de nieuwe kerk toch niet gegund, omdat de burgemeesters van Hoorn wensten dat het werk zou worden uitgevoerd door een Hoornse aannemer. Daarom werd dit tenslotte opgedragen aan de Hoornse firma Jan Korver en Compagnie, die het buitenwerk maakte voor een bedrag van f 20.300,- terwijl het binnenwerk werd aanbesteed bij Sijmon Visscher en Hermanus de Booij voor de somma van f 2.400,-.