De gastheer zal toen voldoende op de hoogte zijn
geweest van de handelsgewoonten om de trekkende koopman in rechte te kunnen beschermen, maar het is
twijfelachtig of een koopman zijn belangen vaak heeft laten behartigen
door een zakenrelatie waarvan hij afhankelijk was. Zo de trekkende
koopman ooit een voorkeur heeft gehad voor een onderkomen bij de
eigenaar van een volle hoeve, door de ontwikkeling van de handel was die
voorkeur spoedig verdwenen. De trekkende koopman kreeg zijn recht alleen
als hij het zichzelf verschafte.
Deze ontwikkeling heeft een verdere ontplooiing van de handelsactiviteit
mogelijk gemaakt. Voor de trekkende koopman was de rechtspositie van de
gastheer niet van belang. Doorslaggevend was het onderkomen dat hem op
een bepaalde plaats kon worden geboden en de kans die hij daar had om
zijn goederen op korte termijn en tegen een redelijke prijs te verkopen.
Het was dan ook aantrekkelijk om in de handel verdiende kapitalen te
investeren in de aankoop van een stuk grond ter plaatse van een zich
ontwikkelende handelsnederzetting en in voorzieningen om daar op bekwame
wijze een aantal trekkende kooplieden te kunnen herbergen. De koopman
die dat deed kon als tussenhandelaar op een zodanige wijze betrokken
blijven in de goederenuitwisseling, dat zijn geïnvesteerd kapitaal
voldoende vruchten afwierp. Op deze wijze kon de trekhandel overgaan in
plaatsgebonden handel. Met andere woorden: de handel werd gelokaliseerd.
Een latere ontwikkeling is geweest dat het grondbezit in een zich
verstedelijkende handelsnederzetting werd opgedeeld in huiserven die
tegen betaling van een vaste, jaarlijkse cijns aan kooplieden en
handwerkslieden ter beschikking werden gesteld. Voor de grondbezitters
konder daar aanzienlijke voordelen uit voortvloeien. Vooral toen de
geldhuishouding in betekenis toenam, werd deze ontwikkeling van groot
belang.
De wording van een stad
De geneigdheid van kooplieden om geld te investeren in grond en
opstallen in een groeiende handelsnederzetting werd ingetoomd door de
voortduring van een stuk rechtsonzekerheid. Nog steeds gold ter plaatse
het landrecht en nog steeds was het bezit van een volwaardige
boerenhoeve vereist om te mogen deelnemen aan bestuur en rechtspraak.
Hoe vermogend een koopman ook was, daarvan bleef hij uitgesloten. Op den
duur riep dat steeds meer problemen op. Het feit bijvoorbeeld dat iemand
volgens landrecht aansprakelijk gesteld kon worden voor de schulden en
overtredingen van degenen die hij had gehuisvest,24) kon in een
handelsnederzetting met zijn vele passanten grote moeilijkheden
veroorzaken.
Daarnaast willen wij wijzen op de vaak weinig nauwkeurige omschrijving
van de wederzijdse rechten en verplichtingen met betrekking tot
onroerend goed in de middeleeuwse oorkonden. Dat is niet een
verschijnsel dat zich beperkt tot de oorkonde betreffende de 'Slusekolc'
te Hoorn. Uit de 13e en 14e eeuw zijn voor de Hollandse steden tal van
oorkonden bekend die betrekking hebben op opdeling van stukken grond in
huiserven, maar een bevredigende beschrijving
van de wederzijdse rechten en verplichtingen ontbreekt vaak. De
verlening van stadsrecht veranderde daaraan niets. Dat kan blijken uit
een oorkonde van 1356 betreffende de opdracht van 'een half huus mitter
hofstede' in Alkmaar, een plaats die al sinds 1254 stadsrecht had. Op
het erf van dit huis moeten nog andere woningen hebben gestaan, maar de
oorkonde volstaat met de toevoeging: ' ... mid al den hofsteden die daer
toebehoren ... '25)
Niet alleen voor ons, ook voor veel tijdgenoten zijn dergelijke
oorkonden op veel punten onduidelijk geweest. Zo lang men binnen de
rechtskring waar het onroerend goed lag maar wist wat een bepaalde
oorkonde bedoelde te zeggen, vormde de onduidelijkheid van deze teksten
echter geen probleem. In de rechtskringen echter waar een
handelsnederzetting tot ontwikkeling kwam, zullen zich op den duur
hiermee wel problemen hebben voorgedaan. De landbouwers, die gezamenlijk
het landelijk gerecht vormden, zullen nauwelijks belangen hebben gehad
in de koopliedennederzetting en hun belangstelling voor de betrekkelijk
moeilijk te overziene verhoudingen binnen de jonge nederzetting zal
overeenkomstig klein geweest zijn. Toch waren daar voor de betrokkenen
vaak grote belangen mee gemoeid!
Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat het voor handelaren die
zich op een bepaalde plaats hadden gevestigd, van groot belang was dat
de kwaliteit om deel te nemen aan rechtspraak en bestuur in de
handelsnederzetting niet langer gebonden bleef aan het bezit van een
volle hoeve. Daarvoor was vereist dat er naast de landelijke gemeente een stedelijke werd
gevormd.26) Op die
manier kon de rechtspraak in zake het onroerend goed in de
handelsnederzetting worden gelegd in handen van degenen die de situatie
ter plaatse kenden en de verhoudingen konden overzien.
In de stadsgemeente was grondbezit niet langer een vereiste om aan rechspraak
en bestuur te kunnen deelnemen,27) maar het is niet duidelijk welke
kwaliteit daarvoor in de plaats werd gesteld. In later tijd is het
inwonerschap, het houden van licht en vuur, vereiste voor het
poorterschap. Mocht dat van ouds her het geval zijn geweest, dan blijkt
daaruit dat de vorming van een zelfstandige stadsgemeente niet is
voortgekomen uit de belangenbehartiging van de trekhandel maar uit die
van de gevestigde kooplieden. Met die veronderstelling is in
overeenstemming het feit dat de ingezetenen van een plaats de landsheren
geld hebben geboden voor het verkrijgen van stadsrecht. Dat is
begrijpelijk: de instelling van een zelfstandige bestuurs- en
rechtskring in de handelsnederzetting zou de rechtszekerheid bevorderen
en daarmee de waarde van het onroerend goed ter plaatse sterk doen
toenemen.
24 L. J. van Apeldoorn en J. C. M. Leyten, Inleiding tot de studie van het Nederlands recht, Zwolle 1972, p. 212.
25 A.R.A., Inv. Leen- en Registerkamer no. 42: Reg. EL 43, Noord-holland 1350-1355, fol. 55, d.d. 1356, mei 10.
26 Zie voor een overzicht van de problemen die samenhangen met het ontstaan van de stadsgemeente: Ennen, 1975, p. 105
e.v. In de literatuur over de Westeuropese stadsgeschiedenis wordt echter hoofdzakelijk aandacht geschonken aan de
veranderingen die zich gedurende de middeleeuwen in de oude stedelijke nederzettingen hebben voorgedaan en aan de
gestichte steden. De jongere steden die grotendeels zijn voortgekomen uit een samenvloeiing van economische en sociale
krachten, krijgen daarin veel minder aandacht.
27 J. Ph. de Monté ver Loren, Stem in staat in den loop der eeuwen. Utrecht 1942, p. 12-14; J. Ph. de Monté ver Loren
en J. E. Spruit, 1972, 149.