Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

De oudste topografie van Hoorn:
de wording van een stad (4/5)

De gastheer zal toen voldoende op de hoogte zijn geweest van de handelsgewoonten om de trekkende koopman in rechte te kunnen beschermen, maar het is twijfelachtig of een koopman zijn belangen vaak heeft laten behartigen door een zakenrelatie waarvan hij afhankelijk was. Zo de trekkende koopman ooit een voorkeur heeft gehad voor een onderkomen bij de eigenaar van een volle hoeve, door de ontwikkeling van de handel was die voorkeur spoedig verdwenen. De trekkende koopman kreeg zijn recht alleen als hij het zichzelf verschafte.

Deze ontwikkeling heeft een verdere ontplooiing van de handelsactiviteit mogelijk gemaakt. Voor de trekkende koopman was de rechtspositie van de gastheer niet van belang. Doorslaggevend was het onderkomen dat hem op een bepaalde plaats kon worden geboden en de kans die hij daar had om zijn goederen op korte termijn en tegen een redelijke prijs te verkopen. Het was dan ook aantrekkelijk om in de handel verdiende kapitalen te investeren in de aankoop van een stuk grond ter plaatse van een zich ontwikkelende handelsnederzetting en in voorzieningen om daar op bekwame wijze een aantal trekkende kooplieden te kunnen herbergen. De koopman die dat deed kon als tussenhandelaar op een zodanige wijze betrokken blijven in de goederenuitwisseling, dat zijn geïnvesteerd kapitaal voldoende vruchten afwierp. Op deze wijze kon de trekhandel overgaan in plaatsgebonden handel. Met andere woorden: de handel werd gelokaliseerd.

Een latere ontwikkeling is geweest dat het grondbezit in een zich verstedelijkende handelsnederzetting werd opgedeeld in huiserven die tegen betaling van een vaste, jaarlijkse cijns aan kooplieden en handwerkslieden ter beschikking werden gesteld. Voor de grondbezitters konder daar aanzienlijke voordelen uit voortvloeien. Vooral toen de geldhuishouding in betekenis toenam, werd deze ontwikkeling van groot belang.

De wording van een stad
De geneigdheid van kooplieden om geld te investeren in grond en opstallen in een groeiende handelsnederzetting werd ingetoomd door de voortduring van een stuk rechtsonzekerheid. Nog steeds gold ter plaatse het landrecht en nog steeds was het bezit van een volwaardige boerenhoeve vereist om te mogen deelnemen aan bestuur en rechtspraak. Hoe vermogend een koopman ook was, daarvan bleef hij uitgesloten. Op den duur riep dat steeds meer problemen op. Het feit bijvoorbeeld dat iemand volgens landrecht aansprakelijk gesteld kon worden voor de schulden en overtredingen van degenen die hij had gehuisvest,24) kon in een handelsnederzetting met zijn vele passanten grote moeilijkheden veroorzaken.

Daarnaast willen wij wijzen op de vaak weinig nauwkeurige omschrijving van de wederzijdse rechten en verplichtingen met betrekking tot onroerend goed in de middeleeuwse oorkonden. Dat is niet een verschijnsel dat zich beperkt tot de oorkonde betreffende de 'Slusekolc' te Hoorn. Uit de 13e en 14e eeuw zijn voor de Hollandse steden tal van oorkonden bekend die betrekking hebben op opdeling van stukken grond in huiserven, maar een bevredigende beschrijving van de wederzijdse rechten en verplichtingen ontbreekt vaak. De verlening van stadsrecht veranderde daaraan niets. Dat kan blijken uit een oorkonde van 1356 betreffende de opdracht van 'een half huus mitter hofstede' in Alkmaar, een plaats die al sinds 1254 stadsrecht had. Op het erf van dit huis moeten nog andere woningen hebben gestaan, maar de oorkonde volstaat met de toevoeging: ' ... mid al den hofsteden die daer toebehoren ... '25)

Niet alleen voor ons, ook voor veel tijdgenoten zijn dergelijke oorkonden op veel punten onduidelijk geweest. Zo lang men binnen de rechtskring waar het onroerend goed lag maar wist wat een bepaalde oorkonde bedoelde te zeggen, vormde de onduidelijkheid van deze teksten echter geen probleem. In de rechtskringen echter waar een handelsnederzetting tot ontwikkeling kwam, zullen zich op den duur hiermee wel problemen hebben voorgedaan. De landbouwers, die gezamenlijk het landelijk gerecht vormden, zullen nauwelijks belangen hebben gehad in de koopliedennederzetting en hun belangstelling voor de betrekkelijk moeilijk te overziene verhoudingen binnen de jonge nederzetting zal overeenkomstig klein geweest zijn. Toch waren daar voor de betrokkenen vaak grote belangen mee gemoeid!

Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat het voor handelaren die zich op een bepaalde plaats hadden gevestigd, van groot belang was dat de kwaliteit om deel te nemen aan rechtspraak en bestuur in de handelsnederzetting niet langer gebonden bleef aan het bezit van een volle hoeve. Daarvoor was vereist dat er naast de landelijke gemeente een stedelijke werd gevormd.26) Op die manier kon de rechtspraak in zake het onroerend goed in de handelsnederzetting worden gelegd in handen van degenen die de situatie ter plaatse kenden en de verhoudingen konden overzien.

In de stadsgemeente was grondbezit niet langer een vereiste om aan rechspraak en bestuur te kunnen deelnemen,27) maar het is niet duidelijk welke kwaliteit daarvoor in de plaats werd gesteld. In later tijd is het inwonerschap, het houden van licht en vuur, vereiste voor het poorterschap. Mocht dat van ouds her het geval zijn geweest, dan blijkt daaruit dat de vorming van een zelfstandige stadsgemeente niet is voortgekomen uit de belangenbehartiging van de trekhandel maar uit die van de gevestigde kooplieden. Met die veronderstelling is in overeenstemming het feit dat de ingezetenen van een plaats de landsheren geld hebben geboden voor het verkrijgen van stadsrecht. Dat is begrijpelijk: de instelling van een zelfstandige bestuurs- en rechtskring in de handelsnederzetting zou de rechtszekerheid bevorderen en daarmee de waarde van het onroerend goed ter plaatse sterk doen toenemen.

 

24 L. J. van Apeldoorn en J. C. M. Leyten, Inleiding tot de studie van het Nederlands recht, Zwolle 1972, p. 212.
25 A.R.A., Inv. Leen- en Registerkamer no. 42: Reg. EL 43, Noord-holland 1350-1355, fol. 55, d.d. 1356, mei 10.
26 Zie voor een overzicht van de problemen die samenhangen met het ontstaan van de stadsgemeente: Ennen, 1975, p. 105 e.v. In de literatuur over de Westeuropese stadsgeschiedenis wordt echter hoofdzakelijk aandacht geschonken aan de veranderingen die zich gedurende de middeleeuwen in de oude stedelijke nederzettingen hebben voorgedaan en aan de gestichte steden. De jongere steden die grotendeels zijn voortgekomen uit een samenvloeiing van economische en sociale krachten, krijgen daarin veel minder aandacht.
27 J. Ph. de Monté ver Loren, Stem in staat in den loop der eeuwen. Utrecht 1942, p. 12-14; J. Ph. de Monté ver Loren en J. E. Spruit, 1972, 149.