Rechtspleging
De voornaamste taak in vroeger tijden was de rechtspleging. Oorspronkelijk
alleen de zorg van schout en schepenen. Later kregen ook de raden of
burgemeesters toegang tot het gerecht. Zozeer had deze taak een overwegende
plaats, dat de overheid gemeenlijk het gerecht werd genoemd. Deze rechtspleging
was eigenlijk dagelijks werk. Zowel de civiele zaken als de criminele zaken
behoorden tot de competentie van de vierschaar.
De rechtspraak vond plaats in het stadhuis en - zoals in alle stadhuizen had men
ook te Hoorn een vierschaar of schepenkamer of -bank. Maar ook had de
rechtspleging wel plaats vóór het gebouw in de openlucht en wel op de rode
steen vóór het stadhuis. Ik ga op die rechtspleging niet verder in. Zij is een
studie apart waard.
Het rechtsgebied van Hoorn was oorspronkelijk vaag afgebakend, maar werd later
uitgebreid; de Veenhoop werd in 1408 met Hoorn verenigd; later ook Wognum met de
dorpen, die daarbij behoorden (Nibbixwoud, Hauwert en Wadway), alsmede Zwaag,
zodat uiteindelijk dertien dorpen tot Hoorns rechtsgebied behoorden. In de
keuren vinden we de benaming van landpoorters of uitpoorters in tegenstelling
tot hen, die in de stad zelve woonden, die met 'woenachtige poorters,
binnenpoorters' werden aangeduid.
Verdediging
Behalve dat de poorters belastingplichtig waren moest ook een bepaald aantal van
hen ter heervaart gaan. Waren dit nog verplichtingen tegenover de graaf,
tegenover de stad was men ook dienstplichtig. Bovendien was men verplicht zelf
voor zijn bewapening te zorgen, die weer afhing van de welstand waarin men
verkeerde.
Men had deze weerbare mannen in twee schutterijen verdeeld, die oefenden in de
Doelen. Men werd gekozen, maar alleen de meer gegoeden waren benoembaar.
Economische aangelegenheden
Voorts had men te maken met de handel, de nijverheid, de onderhandelingen met
vreemde mogendheden en bestuurders van andere steden. Men maakte keuren voor de
lakennering en voor de gilden. Er waren ordonnantiën voor de geregelde
beurtvaartdiensten; vooral die op Amsterdam. Als marktplaats van betekenis vroeg
het marktwezen de aandacht van de stedelijke regering. Er waren bepalingen om
ondeugdelijke waren te weren en er werd gezorgd voor het juiste gewicht of de
juiste maat.
Men wist zijn overwicht over het platteland door allerlei bepalingen en door het
heffen van invoerrechten te behouden. Zo mocht men geen weverijen, looierijen of
timmerwinkels buiten de stad oprichten en zelfs geen handel drijven. Men mocht
binnen een bepaalde afstand van de stad alleen Hoorns bier drinken. Voor het
platteland waren slechts landbouw en veeteelt gereserveerd.
Door een actieve economische politiek - daartoe in staat gesteld door het
verlenen van stadrechten en privileges - kon de stedelijke overheid handel en
nijverheid bevorderen.
In de stad zelf gaf men leiding aan het bedrijfsleven door de instelling van de
Gilden en een groot sluitend geheel van voorschriften kwam in de loop der jaren
tot stand.