Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Hoorn's stadsbestuur in vroeger eeuwen (3/10)

HET HANDVEST VAN 1357

Keren wij terug tot het charter van 1357. In het algemeen houdt stadrecht in, dat een stad werd uitgezonderd van het gemene landsrecht; dat de steden dus hun eigen recht konden vormen en op den duur een eigen bestuur kregen. 'Wel' volgens J. en A. Romein in de 'Lage Landen bij de Zee' 'stelde in den beginne de landsheer dit bestuur (Schout en Schepenen) aan, maar in de loop der ontwikkeling kreeg de stad niet alleen de nominatie voor deze functie in handen, maar werden de functionarissen ook tot de rechtspraak beperkt en kwamen naast hen de 'raden' (de 'voorvaderen' van onze burgemeesters); maar niet als dezen vertegenwoordigend het centraal, doch juist het locaal gezag. Hier eerder, daar later, maar tenslotte overal ontwikkelden zich naast de raden de vroedschappen, het prototype van onze gemeenteraad, soms ook de 'ricdom en wijsheit' geheten. Het was eerst een los betrekken in de stadszaken van de rijkste en voornaamste ingezetenen, later werd het een vast college, dat zich in het overgrote deel der gevallen door coöptatie aanvulde en waarover de landsregering alleen in tijden van beroering zeggenschap had, wanneer zij, zoals het heette 'de wet verzette', d.w.z. op de nominatie geen acht sloeg'.
Wat houdt nu dat Handvest van 1357 in? In de eerste plaats werd bepaald, wie 'poorter' mocht worden.1) Behoudens enige uitzonderingen mocht ieder poorter worden, mits men de eed aflegde en de 'ingang' (een bepaald geldbedrag) voldeed. Ook door huwelijk en door erfenis kon men poorter worden.
De rechten als het heffen van tol en cijns, het houden van een waag e.d., behield de graaf aan zich. Bovendien zullen de goede luiden van Hoorn 'ons dienen in onsen heervaart met twaalf man'.2)
Het tweede zeer belangrijke privilege was: vrijdom van tol in het graafschap, zowel te water als te land: voor een handeldrijvende burgerij natuurlijk van het hoogste belang.
Het derde en het gewichtigste punt was het instellen van een eigen rechtspraak; men kwam voor de eigen schepenen en deze verkregen de bevoegdheid om zelf statuten, geboden en verboden te maken, de zgn. keuren. Wanneer ik dit laatste als het belangrijkste deel van het handvest noem, moet men dit niet zien als een anticlimax; in de verwachting dat met één sierlijke zwaai een compleet stadsbestuur op tafel zou worden getoverd, volledig met burgemeester en vroedschap, met schout en schepenen. Dit mager beestje is allengs gegroeid en in de loop van dit verhaal zal men de volwassenheid van dit borelingske zien groeien. Immers het bleef niet bij dit handvest; geleidelijk wist de stad met haar bloei nieuwe voorrechten te verwerven.
Men dient even afstand te nemen van onze hedendaagse opvatting over de inrichting van 's lands bestuur. Wij onderscheiden scherp: wetgeving, uitvoering en rechtspraak. Onze staatsrechtwetenschap heeft ons vertrouwd gemaakt met een scheiding van machten. Niet aldus in de middeleeuwen, toen van een staatsrechtwetenschap nog geen sprake was. Wel was er een studie verschenen van Philips van Leiden 'de Cura rei publicae et sorte principantis' (over de staatszorg en de rol van de vorst), maar gemeengoed was dat zeer zeker nog niet. Rechtspraak, wetgeving en bestuur waren min of meer in één hand en als dus aan de stad een eigen rechtsprekend college wordt gegeven, houdt dat in dat men tevens eigen wetgevende maatregelen kan treffen. Men moet in de instelling van een vierschaar een begin zien van stedelijke autonomie, waardoor de stedelijke overheid in de gelegenheid wordt gesteld vorm en richting te geven aan het economische leven in de plaats en zo een wapen in de hand krijgt om de bloei van de stad te bevorderen. Zo zal het, hoop ik, duidelijk zijn, waarom ik de instelling van eigen schepenen het belangrijkste deel van het charter noemde. Van de bevoegdheid om verordeningen te maken is ook veel gebruik gemaakt: vele keurboeken bevatten de bepalingen door dit nieuwe college gegeven.

1) dat wil zeggen wie het stadsrecht kreeg en binnen de stadspoorten mocht wonen.
2) dat wil zeggen dat de stad 12 man moest leveren voor het grafelijke leger.