Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Hoorn's stadsbestuur in vroeger eeuwen (6/10)

TAKEN VAN HET STADSBESTUUR

Wat waren nu de taken van de magistraat? We zien dan veel, wat ook nu de dagelijkse zorg uitmaakt van een hedendaags gemeentebestuur. Men had natuurlijk de zorg voor de uitbouw van de stad, de omwalling en de aanleg van nieuwe straten.

Brandpreventie
Een van de ergste vijanden van een stad in de middeleeuwen was brand, die in een hoofdzakelijk van hout opgetrokken bebouwing terstond een grote omvang kon aannemen. Men stimuleerde de bouw van stenen woningen. Later, in de 16e eeuw, was men zelfs verplicht van steen te bouwen en de woningen van 'harde' daken te voorzien, d.w.z. van lei. Voorts waren er de keuren, die het gevaar van brand trachtten tegen te gaan; de smeden, de teer- en peksmelters, de kaarsenmakers en de zeepzieders waren aan allerlei beperkingen gebonden; de bakkers mochten 's nachts niet bakken en ook voor de schoorstenen en haardvuren waren er bepalingen.
De brandpolitie zelf had een grote organisatie. In elk huis waren brandblusmiddelen, emmers en brandladders, zeilen en touwen. Iedereen moest helpen blussen, d.w.z. de mannen. Was er tevens oorlogsgevaar dan werd de brandbestrijding overgelaten aan de priesters, de monniken en de vrouwen. De weerbare mannen stonden dan immers op de wallen.

Politie
De openbare orde, veiligheid en rust vereisten veel zorg in de woelige middeleeuwen. Er waren bepalingen tegen ongewenste elementen. Men mocht geen wapens dragen; alleen een mes was toegestaan, maar slechts volgens het model, dat aan de kerkdeur of voor het stadhuis hing.
Er waren keuren tegen straatschenderij en baldadigheid, tegen messentrekken en andere uitingen.van vechtlust. Soms werden de ouders voor de kinderen verantwoordelijk gesteld; zo in een keur, waarin het verboden wordt misbaar in de kerk te maken: 'die ouders sullen gehouden wesen voor hair kijnders te verantwoorden'. Een bepaling, die elke oprechte gemeentebestuurder in onze tijd doet watertanden. Men trachtte het veel voorkomende gebruik om bruid en bruidegom het leven zuur te maken tegen te gaan en men waakte tegen het vernielen van beplantingen: zo vroeger als nu een vruchteloze poging. En ook toen ondervond men hinder van de spelende straatjeugd: men verbood op straat het 'kolven, balslaan en klootschieten' op boete van drie gulden per persoon per keer. Tegen nachtelijk rumoer diende o.m. de bepaling, dat men niet zonder lantaarn op straat mocht gaan. 's Nachts was er trouwens een aparte nachtpolitie onder bevel van een 'Schout bij nacht'.
Ook de zeden waren onder de hoede van de overheid. Zo bestond er een verbod om te dobbelen met teerlingen en het was gehuwde mannen verboden om bordelen te bezoeken.
Er was een keur op brandewijn om fraude tegen te gaan en zo de kwaliteit te waarborgen, anderzijds ook ter beteugeling van dronkenschap, omdat 'die brandewijn een dranck is, daer veel luyden hair leven an vercorten'. De jenever, onze vaderlandse drank, dateert van veel latere datum. De branders mochten geen gelagen zetten, alleen in het klein verkopen. Men mocht niet tappen in de taveerne; men mocht alleen op straat slijten, op de plaats naast het stadhuis of aan het kerkhof, of met een tafeltje langs de straat ronddragen. De magistraat ging echter zelf niet vrij uit, want er is een keur, die straf inhoudt tegen het lid van de vroedschap of van het gerecht, dat 'den ander in de harbarge of in dronkenschap qualijcken ende abuselijck toesprake angaende de saken getracteert in de vroetscap of gerechten'.
Blijkbaar ondervond men toen al hinder van het verkeer, want sommige straten werden geheel of gedeeltelijk gesloten verklaard voor wagens met paarden, of slechts opengesteld voor een wagen met één paard, zo de Grote Havensteeg. Varkens mochten niet op straat lopen en in sommige straten mocht men geen waren uitstallen.

Stadhuis en Waag
Een tekening in Oostindische inkt (gewassen), in 1744 vervaardigd door H. de Winter voorstellende het (voormalige) stadhuis en rechts de Waag.

Openbare werken en woningbouw
We constateren een snelle bloei van de stad en uitbreiding van het aantal straten en pleinen. Een beleid op het gebied van de Volkshuisvesting, zoals wij dat nu kennen, was er echter niet en - er is niets nieuws onder de zon - in plm. 1620 moesten vele huwelijken worden uitgesteld omdat er geen geschikte woningen waren te krijgen.
Daarnaast stond weer de afbraak van delen van de stad, toen de welvaart afzakte. Op het einde van de 17e eeuwen tijdens de eerste helft van de 18e eeuw moesten honderden huizen worden afgebroken.
Op het gebied van de openbare werken had het toenmalige gemeentebestuur een dankbare taak: vele schone gebouwen getuigen van visie; het stratenplan van de binnenstad is van die tijd en langzamerhand heeft men die straten geplaveid, grachten overwelfd en havens laten graven, soms zelfs wel in een tempo, dat onze tijd niet zou misstaan.
Wel kende men toen een bouw- en woningtoezicht. Men had daarvoor rooimeesters in dienst, die overigens werden betaald door de opdrachtgever. Er waren voorschriften voor de rooilijnen en men mocht niet bouwen als de rooimeesters niet eerst de fundamenten hadden gekeurd.