Dit Hoornse Tertiarissenklooster is gesticht in 1408 en was aangesloten bij het kapittel van Utrecht,
zuster van de derde orde van Fransiscus. In 1435 werd voor dit klooster een houten, eerste kapel ingewijd.
In 1506 volgde de bouw van de huidige stenen kapel, die in 1508 werd ingewijd. Reeds binnen betrekkelijk
korte tijd nadien, in 1573 als gevolg van de Hervorming, kwam de kapel in gebruik en eigendom van de
Gecommitteerde Raden van het Noord-Hollands Noorderkwartier en West-Friesland. Vanaf dat jaar tot 1799
(Bataafse Republiek) kreeg de kapel de bestemming van Arsenaal, ook wel Artilleriehuis genoemd, ten
behoeve van opslag van wapens en overige middelen voor oorlogvoering en verdediging.
De kapel toont als grondvorm een eenbeukige of zaalkerk met de gebruikelijke oost-westligging ten aanzien
van (hier een driezijdig-)koor en (hier een gerende, vlakke) voorgevel. De inwendige breedte meet
± 9,10 en de lengte ± 28,00 m. Aan de hand van bouwsporen bestaat het vermoeden,
dat er een zogenaamde nonnengalerij of bovenkerk (balkon) aanwezig was geweest. Zulk een nonnengalerij
maakte het ook voor de kloosterlingen mogelijk de kerkdiensten, weliswaar dus gescheiden van en onzichtbaar
voor de leken in de onderkerk (begane grond), te kunnen volgen. Deze galerij zal over de 2e
en 3ee travee vanaf de voorgevel naderhand aangebracht zijn. In de ruimte van de eerste travee
zal voor de bereikbaarheid van de galerij een (wentel-)traptoegang aanwezig zijn geweest nabij een
naderhand dichtgezette toegang in de noordgevel naast de hoek met de voorgevel. Deze toegang kwam toen
uit in een destijds bestaande gang of steeg tussen de kapel en de huidige bebouwing, welke laatste de
functie had van klooster. Langs deze weg was de kapel bereikbaar voor de nonnen vanuit de naastliggende
kloosterbebouwing zelf. Waarschijnlijk in 1729 is deze toegang opgeheven en dichtgezet wegens aanbouwing
van het klooster aan de kapel, dat inmiddels reeds lang de bestemming van weeshuis had.
Bouwspoor van de toegang rechts in muur met klooster/weeshuis.
De huidige toegangen in de 5e travee vanaf het westen, zowel in de noord- als de zuidgevel, dateren eveneens uit de kapelperiode. Ook in de eerste travee van de zuidgevel, naast de voorgevel, tonen bouwsporen een toegang uit de kapelperiode.
Links, toegang in de meest noordelijke travee van noordgevel tot noordelijk
gewelf uit de arsenaalsperiode. Rechts, de toegang tot de kapel/schip uit de kapelperiode.
De voorgevel bevatte zoals gewoonlijk de hoofdtoegang, maar is gedurende het arsenaalstijdvak dichtgezet
geweest. Deze toegang was tijdens de kapelperiode in een gotische vorm gevat, geheel afwijkend dus van
de huidige neoclassicistische.
De vloer, dus ook de vorengenoemde toegangen lagen ongeveer op het peil van het maaiveld, dat niet veel
afwijkt van het huidige. Van de huidige houten vloer, in feite een verdiepingsvloer, gedragen door hoge
gemetselde poeren, was nog geen sprake. Ook niet van de huidige, werkelijke (begane grond-)vloer van
schuimbeton gelegd tijdens het grote herstel van 1993.
De steunberen verjongen tweemaal door middel van afzaten en zijn voorzien van Bentheimer zandstenen en
Gobertanger stenen hoekblokjes. Ter plaatse van de aanbouwing van het klooster aan de noordgevel van
de kapel is waarschijnlijk nooit een steunbeer geweest. De waterlijsten van de kapel bestonden uit
Weserzandsteen. Grotendeels van wat er nog van deze steen over was is tijdens de laatste restauratie
vervangen door de Franse Vaurionkalkzandsteen.
Tijdens de kapelperiode moeten de steunberen van de zuidgevel verwijderd zijn op de overhoekse steunbeer
van de hoek na van de zuidgevel met koor. Waarschijnlijk zal dat noodzakelijk geweest zijn wegens de
bouw, na die van het Mariaklooster, van het er pal naast gestaan hebbende Catharinaklooster. Een steeg-
of gangverbinding tussen de twee kapellen naar de Achterstraat zou anders niet mogelijk geweest zijn.
Toegang in de zuidgevel van kapel/schip uit de kapelperiode.
Na de verwoestende brand van 1827 van beide kloosterkapellen, zijn de restanten van het Catharinaklooster gesloopt. Tijdens het herstel van het Mariaklooster in 1993 is een deel van de fundamenten van het koor van de Catharinakapel blootgelegd. De restanten daarvan zijn toen tevens opgetrokken tot net blijvend zichtbaar boven het maaiveld.
Deel van zuidgevel en deel tot boven maaiveld opgetrokken fundering van de Catharinakapel.
Hoewel van de in 1827 verbrande kap geen constructiegegevens bekend zijn, zal deze kap van hetzelfde
type geweest zijn als die van bijvoorbeeld van de nog bestaande Ceciliakapel en Noorderkerk in Hoorn.
De kap zal dan ook voorzien zijn geweest van een gewelfbeschieting. Het gewicht van de kap en spatkrachten
ervan werden opgevangen door een houtskelet, dus bestaande uit muurstijlen, trekbalken en korbelen. De
stijlen reikten tot ongeveer halfwaarts en gedeeltelijk verzonken in de muren.
Het dak, belegd met leien, zal veel steiler en dus hoger geweest zijn dan het huidige. Als we de middeleeuwse
of gotische norm hanteren, dan zal het dak met een dakhoek van 58 tot 60 graden zijn geweest, hetgeen
overeenkomt met oude tekeningen.
De vensterplaatsing en grootte waren eveneens overeenkomstig de middeleeuwse (gotische) normen. Dit
gold ook voor de toegangen.