Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Korenmolen 'De Krijgsman' te Blokker (2/4)

Dat de eerste molen hier ter plaatse van het type standerdmolen was hoeft niemand te verbazen. Dit oudste molentype, dat thans nog in hoofdzaak in Noord-Brabant en Limburg en ook hier en daar in Gelderland en Zeeland voorkomt, was in vroeger tijd in geheel Nederland te vinden.
Er zijn echter later grotere, sterkere typen ontwikkeld welke geleidelijk aan de standerdmolen hebben vervangen.
Deze ontwikkeling is in West-Nederland al vroeg begonnen en dit verklaart dat de standerdmolen op een enkele uitzondering na al in deze eeuw uit Noord-Holland was verdwenen.
De laatste waren wel de standerdmolen te Enkhuizen, gesloopt in 1926 en de in 1924 geheel verdwenen standerdmolen te Ilpendam.

De twee laatste standerdmolens uit West-Friesland
De twee laatste standerdmolens uit West-Friesland. Links de in 1926 gesloopte meelmolen aan de Vest in Enkhuizen, rechts de omstreeks 1916 gesloopte standerdmolen in Hoogkarspel.

Ook Hoogkarspel had tot ±1916 nog een standerdmolen. Karakteristiek voor dit type is de rechthoekige houten molenhuiskonstruktie, waaraan wieken en staart zijn bevestigd en waarin zich de maalstenen bevinden.
Deze 'kast' rust op en draait in zijn geheel om de vertikaal opgestelde standerd; een zware eiken stam die wordt geschoord door 8 schoren, geplaatst op 2 kruisbalken welke liggen op vier zware gemetselde poeren of penanten.
De opvolger van onze standerdmolen was een lage achtkante stellingmolen. In wezen dus eenzelfde molen als die thans aanwezig is; met dit verschil dat de onderbouw ofwel de afstand tussen de houten omloop of stelling - vanwaar staart en wieken worden bediend - en de begane grond veel kleiner was.

Wijlen K. Laan, met wie schrijver dezes betrekkelijk kort voor zijn overlijden nog een heel gesprek over de molen en zijn verleden mocht hebben, kon zich het verbranden van de vorige molen nog wel herinneren. Het navolgende werd voor een groot deel uit zijn mond opgetekend:

Het was in september 1896 dat zich 's middags onder melkenstijd een bui begon te ontwikkelen.
Er kwam uiteindelijk slechts één donderslag uit maar deze trof dan ook de molen, welke als gevolg hiervan tot de grond toe afbrandde. In die tijd werden in de Zaanstreek veel molens voor afbraak verkocht. De nieuwe molen die daar ter vervanging van de afgebrande werd gekocht was de pelmolen 'De Bootsman' te Zaandam-Oost, waarvoor de windbrief zou zijn uitgereikt aan Pieter Symansz Booy of Booys, Cornelis van Petten en Claas Croeger, op 30 oktober 1751. Op 25 mei 1752 werd deze molen in ieder geval al opgenomen in een assurantiekontrakt, ten name van ene Dirk Bakker. Deze verzekering betrof niet de lading, maar de opstal zelf.
Op 1 september 1880 ontstond er brand in zijn kap, maar het personeel slaagde erin het vuur te blussen.
Het molenmakersbedrijf Pepping van de Looiersgracht te Amsterdam brak 'De Bootsman' af en vervoerde de onderdelen per schip naar Hoorn en vandaar per as naar Blokker alwaar hij weer werd opgebouwd. Stond de geheel houten molen in de Zaanstreek (zoals alle Zaanse molens) slechts op een erg lage stenen voet, in Blokker werd hij opgebouwd op een geheel nieuwe ca. 5 m hoge stenen voet welke vanwege de draagkrachtige ondergrond niet eens een houten paalfundering schijnt nodig te hebben gehad.
De pelmolen was oorspronkelijk uitgerust met twee pelstenen welke zoals gebruikelijk vanwege het gevaar van uiteenspatten waren opgenomen in een dubbele vloer en omsloten door zware slagbalken. Het molenpersoneel liep dus boven het niveau waarop deze stenen draaiden.

De overbrengingsverhouding was 1:11 hetgeen inhield dat de pelstenen 11 x rondgingen tegen het wiekenkruis 1 x.
Bij een normale molensnelheid dus al gauw zo'n 180 omwentelingen per minuut!
Mocht een steen als gevolg van de hoge snelheden en natuurlijke onvolkomenheden door de middelpuntvliedende kracht uit elkaar vliegen dan werd niemand getroffen: hooguit de slagbalken, welke juist als 'vangers' waren aangebracht.
In Blokker vond verbouwing tot korenmolen plaats, waartoe 3 koppels maalstenen werden aangebracht.
Een van de pelstenen bleef geheel gehandhaafd, terwijl de lopersteen van het tweede koppel als reserve werd bewaard.
In of omstreeks 1918 vloog de pelsteen in drie stukken uiteen, waarna de reserve steen dienst ging doen. Zij het nog slechts voor korte tijd. Want het gebruik van gort (gepelde gerst) als voedsel raakte in onbruik.