Ter bestrijding van de kosten verbonden aan het uitdiepen van de havens, het onderhouden van de kaaimuren en de
oprichting van de zeelantaarn werd een nieuw tarief op het vuur-, haven- en moddergeld vastgesteld. Het havengeld werd
door de havenmeester als een emolument genoten en aan deze toestand wenste men een eind te maken. Nu de havenmeester
was overleden, kon men overgaan tot de aanstelling van een havenmeester in vaste dienst tegen een salaris van
ƒ 100,- per jaar, wat wel weinig was, doch de betrokkene was tevens 'besteller der buitenveren'.
De kantonrechter, die - tijdelijk, voor de duur van een interne verbouwing van het stadhuis - zitting had in de
lokalen van het voormalige zeekantoor (op het Kerkplein, op de plaats, waar later het nu eveneens voormalige
stadsziekenhuis zou worden gebouwd), verzocht of de kosten van schoonhouden der lokalen en verzorgen en aanleggen van
de 'kagchels', waarvoor hij 'de niet onbelangrijke som van ƒ 30,- per jaar' moest betalen,
konden worden gedragen door de stedelijke kas. Het was n.1. in die dagen zo, dat het plaatselijke bestuur voor de
huisvesting van het kantongerecht moest zorg dragen. Oorspronkelijk was het kantongerecht gehuisvest in het stadhuis,
later - zij het tijdelijk - in het zeekantoor en nu wist men eigenlijk niet, hoever de verplichting van de stad
zich uitstrekte. Deze gewichtige kwestie werd nu op advies van de daartoe benoemde commissie weder gerenvoyeerd
naar burgemeester en wethouders. Wat het college er mede gedaan heeft, is niet duidelijk; vermoedelijk heeft men
een oplossing gevonden 'buiten bezwaar van de stadskas'.
De raad stelde een reglement van orde vast, waarin reeds de bepaling voorkomt dat de vergaderingen bij voorkeur
'des Dingsdags' zullen worden gehouden en waarin ook de bekende bus met nummertjes verschijnt.
De kruising Turfhaven-Achterstraat vóór de demping.
Bij de begroting was de huurprijs van de Doelen een punt van bespreking. Deze was toen ƒ 200,- per
jaar. Men voelde er aan de ene kant weinig voor om tot verhoging over te gaan, omdat men moest erkennen, 'dat
aan de kastelein de eer moet worden gegeven, dat het logement door zijnen zorg in een en voortreffelijke staat is
gebracht en steeds wordt gehouden', doch aan de andere kant mocht 'dit bloeijende logement geen post van
geldelijk bezwaar voor de stedelijke financiën blijven uitmaken'.
Men liet de huur echter voor wat zij was en zou na expiratie van het contract wel weer opnieuw zien.
Een bekende klank horen wij als bij de begrotingsbehandeling gevraagd wordt 'eenige rustpunten of zitplaatsen in
de plantsoenen daar te stellen'. Enkele leden bepleitten voorts de oprichting van een gymnasium: er was n.l.
alleen ean Latijnse school, waarin geen onderwijs werd gegeven in de 'nieuwere talen'. De Commissaris des Konings
verzocht het gevoelen van de raad 'nopens de inrigting een er Kamer van Koophandel ter dezer stede', doch
op advies van de 'Heeren Kooplieden Kroon en De Vries' werd besloten, dat daaraan vooralsnog geen behoefte
werd gevoeld.
Laten we nu eens zien naar de begrotingen dier dagen. Helaas is het niet gelukt een exemplaar van de eerste begroting,
die over 1852 dus, te vinden. Ik put mijn gegevens dan maar uit de begroting over 1854, doch ik vermoed niet dat deze
veel zal hebben afgeweken van haar onmiddellijke voorgangsters. Deze telde 141 nummers en is maar een bescheiden
boekwerkje vergeleken bij de dikke turven van thans.
Wel beschikken we over de rekeningen van toen en het is misschien wel interessant om die cijfers met die van 1950
naast elkaar te zetten.
1850 (gewone en buitengewone dienst): ontvangsten ± ƒ 132.000,- uitgaven ± ƒ 114.000,-,
batig saldo ± ƒ 18.000,-.
1950 gewone dienst: ontvangsten ± ƒ 2.240.000,-, uitgaven ± ƒ 2.214.000,- batig saldo
± ƒ 25.000,- en de kapitaaldienst sluitende op ƒ 2.461.000,-.
De burgemeester had een salaris van ƒ 1200,- 'jaars, de secretaris verdiende ƒ 1500,- per jaar
en de ontvanger ƒ 1100,-. De jaarwedde van een wethouder was ƒ 600,-; die van de commiezen resp.
ƒ 600,- en ƒ 500,- en van de 3 schrijvers tezamen ƒ 400,-.
Het hoofdstuk onderwijs c.a. heeft maar 6 volgnummers nodig en vraagt tezamen ƒ 11.382,-, waaronder viel
ƒ 1350,- voor de Clinische school. Maar de Latijnse school had dan ook slechts een rector van
ƒ 1000,-, een onderwijzer in de geschiedenissen en verdere bijvakken van ƒ 400,- en een lector
in de wiskunde van ƒ 150,-. De tusschenschool had 3 onderwijzers, de armen school 4 en de jaarwedden
liepen van ƒ 250,- tot ƒ 600,-. Voor de bewaarscholen werd niets uitgetrokken: daarin zou op
afzonderlijke wijze moeten worden voorzien. Voorts waren er een Joodse school en een Franse school.
En denk nu niet, dat het onderwijs niet de aandacht van het gemeentebestuur had, want, zeggen b. en w. in het
gemeenteverslag: 'Goed en doelmatig onderwijs, waartoe te dezer stede ruimschoots gelegenheid bestaat, zijn naar
ons oordeel, de eenige duurzame en vruchtdragende middelen, die tot bestrijding van de armoede kunnen worden
aangewend'.
De gehele begroting armwezen bedroeg ƒ 9300,-. De helft hiervan was nodig voor verpleegkosten van
'miserabele personen' in weeshuizen en in de Koloniën van Weldadigheid. Voor giften ineens en vaste
onderstand vond ik niets uitgetrokken, wel een post voor verpleging van krankzinnigen in 'Meerenberg' ad
ƒ 1000,- voor zes personen en een bedrag van ƒ 50,- voor huur 'van eenen Spinzolder'.
Schrijf- en bureaubehoeften voor de gehele gemeentedienst werden op één post uitgetrokken ten einde 'veelvuldige
splitsing van rekeningen te voorkomen, als werden deze voorwerpen op aanvragen door den secretaris van den
voorhanden zijnden voorraad afgegeven'.
De begroting van de openbare werken is nog uitvoerig gespecificeerd; wel valt het op, dat wat wij kapitaalswerken
zouden noemen, niet ineens werden gefinancierd uit de kapitaalsdienst met bijdragen van de gewone dienst, doch dat
de aannemer elk jaar één of meer termijnen werden uitbetaald. De schuldenlast bedroeg ƒ 112.900,- tegen
± ƒ 3.000.000,- in 1951, zonder rekening te houden met de annuïteitsleningen.
Van de vele subsidies, die wij thans kennen, vinden wij niets, evenmin van de volkshuisvesting. De straatverlichting
was voor drie jaar aanbesteed en omvatte 272 lantaarns met 'Engelsche lampen'. Wel kwam in 1851 de wens naar
voren een gasfabriek op te richtten; in 1857 werd deze wens verwezenlijkt.