Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Latijnse school

Meer geschiedenis

Bronnen wijzen erop dat al in de 14 de en 15 de eeuw de school vrij algemeen toegankelijk was in Nederland en dat het schoolbezoek door het stadsbestuur werd aangemoedigd. Elke parochie heeft in deze tijd minstens één lagere school, waar in de volkstaal het alfabet, de belangrijkste gebeden en het schrift worden onderwezen. Daarnaast heeft elke stad één 'grote school' en een Latijnse school, naast andere 'middelbare' scholen.

De Grote of Latijnse school staat meestal naast de grote kerk en wordt door de stad als prestigieus gezien. Aangezien de kwaliteit van de school - zonder een van bovenaf geregeld lesprogramma - sterk afhankelijk was van de meester, proberen steden hun school tot een goede te maken door een beroemde leraar aan te stellen. Achteraf benoemen we die scholen dan ook als 'de Latijnse school van Murmellius in Alkmaar' of 'de school van Johannes Cele in Deventer.' De schoolmeester werd in principe betaald via schoolgeld van de ouders, hoewel veel steden ook een soort 'beurssysteem' hebben gehad, waarbij arme scholieren het schoolgeld werd kwijtgescholden en door de stad aan de meester betaald. Op die manier probeerde men zoveel mogelijk jongens naar de school te halen. Ouders die hun kinderen naar een andere school stuurden, moesten aan de meester van de Latijnse school geld betalen omdat ze hem 'scholieren onthielden'.

Onderwijs in Latijn

Op de Latijnse school werd onderwijs gegeven in het Latijn, met als belangrijkste vak grammatica, waarbij ook Latijnse auteurs werden bestudeerd. Daarbij werd vanaf het begin voor 'volwassen' auteurs gekozen, met Vergilius als belangrijkste, vanwege diens mooie Latijn, dat hopelijk dat van de scholier zou vormen. Naast de klassieken, die vaak in speciale schooluitgaven verschenen, werden er vanaf de 12 de eeuw al schoolboeken gemaakt, speciaal gericht op het leren. De belangrijkste daarvan waren de middeleeuwse uitgave in handschrift en in druk van de Donaat, de grammatica van Donatus uit de 4 de eeuw, en reeksen oefendialogen die vaak door schoolmeesters zijn samengesteld.

Het basisidee van de Latijnse school was dat een grondige kennis van het Latijn, in de Middeleeuwen de taal van zowel kerk als geleerdheid, leerlingen in staat zou stellen verder te studeren, maar ook allerlei functies te bekleden zoals klerk en koopman. Niet veel scholieren gingen naar de universiteit en veel maakten zelfs de school niet af. Aangezien er geen echt examen was, hoefde dat ook niet persé. Je kon weg als je genoeg geleerd had voor wat je wilde worden.

De scholieren begonnen hun lessen om zes uur 's ochtends en kregen ook op zaterdag les; ze maakten lange dagen, maar ook de pauzes waren lang, tot twee uur, daarin werd gegeten of de kerkdienst bezocht. Ook werd er tussen de lessen door veel gespeeld; dat de school vaak aan de tuin of het plein van de kerk grensde, was daarbij een voordeel. Bij opgravingen op de plaats van middeleeuwse scholen en de pleinen of tuinen in de buurt daarvan zijn tollen, ballen, bikkels en proppenschieters teruggevonden.