Coens maidentrip
De vader van Coen deed een gouden greep door zijn zoon op dertienjarige leeftijd naar Rome te sturen
voor een opleiding in het moderne Italiaanse boekhouden. Jan verwierf zich kennis en zakelijk inzicht
op basis waarvan hij op twintigjarige leeftijd als onder-koopman in dienst van de Verenigde Oostindische
Compagnie naar Indië werd gestuurd. De V.O.C. was in 1602 van de grond gekomen door de niet
aflatende ijver van met name Johan van Oldenbarnevelt, die met deze gezamenlijke onderneming een eind
maakte aan de elkaar in het verre oosten beconcurrerende Hollandse en Zeeuwse maatschappijtjes.
‘Coentje’, een opnieuw uitgebracht merk likeur van de firma Schermer
te Hoorn.
Coen beleefde onder vlootvoogd Verhoeff een reis met de gebruikelijke moeilijkheden: scheurbuik, stormen
en windstilten, schermutselingen met de Portugezen en wrede executies aan boord. Aan de Coromandelkust
keken de zeelui hun ogen uit naar de gedresseerde olifanten en de lenige danseressen. Maar het doel
van hun bezoek, 'kleedjes' kopen die ze elders voor specerijen konden ruilen, verloren de handelaars
niet uit het oog. Op Banda maakte Coen pas echt kennis met de praktijken van de V.O.C. Als vanzelfsprekend
vroegen de Hollanders toestemming voor het bouwen van forten en het aangaan van exclusieve
handelsbetrekkingen. De hoofden (orang-kaja's) wilden hun kwetsbare economie niet in de waagschaal
stellen en namen een afwachtende houding aan. Er was wederzijds onbegrip, schermutselingen volgden en
tenslotte werden Verhoeff en enkele andere officieren in een hinderlaag gelokt en gedood. Coen zou door
dit voorval een levenslange haat tegen de Bandanezen koesteren die zich tenslotte zou ontladen in een
vreselijke moordpartij.
Een pittig rapport
Terug in Nederland schreef Coen een rapport dat er niet om loog. Haarscherp ontleedde hij de mankementen
van de V.O.C. Hij ontzag zich niet de heren bewindhebbers te wijzen op hun tekortkomingen en gebrek aan
inzicht. De heren slikten hun ergernissen in en besloten Coen een vooruitgeschoven positie te geven. Het
bouwsel van de compagnie in Indië was niet veel meer dan een kaartenhuis. De compagnie stelde weinig
vertrouwen in haar dienaren want de meesten ondernamen de gevaarlijke reis met als enig doel zich zo
snel mogelijk te verrijken. Coen was een onkreukbare calvinist. Kritisch maar gehoorzaam ten aanzien
van zijn meerderen. Onmeedogenloos voor zijn minderen. Hij werd directeur-generaal en werkte voortdurend
aan zijn groots plan: een sterke positie van de V.O.C. in het Verre Oosten waarbij de strategische
punten moesten worden beheerst door Nederlandse volksplantingen, zodat niet alleen specerijen en andere
oosterse waren werden opgekocht met Hollands geld, maar ook de interaziatische handel een rol zou spelen.
In de eerste plaats was daartoe een steunpunt nodig. Coen zag al spoedig af van het gunstig gelegen
strategische Bantam en liet zijn oog vallen op Jacatra. Hij greep de plaatselijke spanningen aan en nam
Jacatra in bezit voordat men in Nederland besefte wat daarginds gaande was. Coen speelde met de gedachte
de veroverde plaats naar zijn geboortestad te noemen: Nieuw Hoorn, maar dat vonden de bewindhebbers te
ver gaan en het werd Batavia. Vanuit deze stad en vesting werkte Coen zijn plannen uit. De vanwege de
kruidnagel zo geliefde Molukken werden door bondgenootschappen - die al spoedig bepaald niet op voet
van gelijkheid bleken te worden nageleefd - tot een vast punt, waarbij de basis voor het latere
kruidnagelmonopoly werd gelegd. Pogingen werden ondernomen India, China en Japan bij het V.O.C.
beheerste gebied te trekken.
In patria en terug
Oktober 1623 keerde Coen terug in zijn vaderland. Grote glorie was zijn deel. Hij werd vorstelijk
beloond, ontvangen door de eersten van het land en trouwde de rijke koopmansdochter Eva Ment. Maar toen
begon zijn ster te verbleken. Coen had zich in Indië bij de Engelsen meer dan gehaat gemaakt door
zijn tegenwerking bij hun plannen een deel van de specerijmarkt te veroveren. Langs alle beschikbare
diplomatieke kanalen probeerden de Engelsen Coens terugkeer te beletten. Oud-gouverneur-generaal Laurens
Reael wist zijn opvattingen - die lijnrecht tegenover die van Coen stonden - wijd ingang te doen vinden.
Temeer daar het streven van Reael om snelle winsten te maken zonder veel te investeren een brede
belangstelling bij de aandeelhouders vond. Maart 1627 keerde Coen min of meer in het geheim terug naar
Indië. De bewindhebbers hadden hem danig beknot in zijn wijdse plannen. De sultan van Mataram maakte
het Coen knap lastig. Tot tweemaal toe werden enorme legers op de been gebracht waarmee Batavia werd
belegerd. Tijdens het tweede beleg stierf Coen plotseling aan een tropische ziekte.