Oorspronkelijk (d.w.z. sinds 1704) had de Latijnse school in Hoorn drie klassen: tertia, secunda, en prima. De leerlingen van iedere klas waren verdeeld in majores (oudsten) en minores (jongsten). In de jaren 1815 - 1816 verdween de oude indeling om plaats te maken voor een systeem van zes zelfstandige klassen, die werden aangeduid door de namen prima, secundia, tertia, quarta, quinta en sexta. De prima was nu de hoogste klas.
In september van dit jaar werd de Geneeskundige School met veel plechtigheid en redevoering van lector J.S. Swaan in de Oosterkerk officieel geopend en werd gehuisvest in het voormalige zeekantoor van de Admiraliteit aan het Kerkplein (v/h Agnietenklooster). Het instituut kreeg tot taak chirurgijns en vroedvrouwen op te leiden, zodat naast de universitair gevormde doctoren een tweede geneeskundige stand zou ontstaan, teneinde in de grote behoefte aan bekwame geneesheren op het platteland te kunnen voorzien.
De voorzieningen waren met geringe kosten en enige rijkssubsidie in orde gebracht. Voor de anatomie benutte men het een en ander van het vroegere chirurgijnsgilde St. Cosmas en Damianus. Na het afbreken van de Oude Ooster- of Gevangenpoort waarin de gildekamer gevestigd was geweest, waren de inventaris van de snijkamer en enige preparaten ondergebracht. In het bovengenoemde zeekantoor werden de lessen in de anatomie en chirurgie gegeven. Voor deze lessen werden door het Bedelaarsgesticht en na zijn opheffing de Huizen van Correctie en Arrest (later bekend geworden als de Krententuin) kosteloos 'kadavers' geleverd. Het vervoer van de kadavers van het Oostereiland naar het Kerkplein gebeurde per handkar en schijnt aanleiding gegeven te hebben tot een incident. Men moest voortaan dit vervoer aan de politie melden, zodat toezicht mogelijk was. De school werd in 1865 bij gebrek aan voldoende leerlingen opgeheven.
De Stadstussenschool (voorloper ULO) kwam tot stand. De school werd gevestigd aan de Muntstraat nr. 4 en had maar liefst 350 leerlingen verdeeld over twee klassen.
Omstreeks deze periode werd de Stadstekenschool gevestigd in de Waag. Deze school, die in zekere zin vooruitliep op de latere Ambachtschool, wilde de lagere school-kennis uitbouwen. Oorspronkelijk werd er wiskunde, bouwkundig en kunstzinnig tekenen onderwezen in twee afdelingen: voor mingegoeden die er een ambacht leerden en voor meergegoeden die 'artistiek' werden gevormd. De laatste betaalden schoolgeld. Maar al gauw bleek de splitsing te duur en werden allen bijeen geplaatst. Sinds 1848 mochten ook 'burger'-kinderen meedoen, mits ze bij de tekenmeester, de wat excentrieke Paulus Jollij, aan huis les konden krijgen. Beste leerling was de latere architect A.C. Bleijs
Invoering (Openbaar) Lager Onderwijswet
Op 10 november van dit jaar werd de (Rijks)Normaalschool voor opleiding van onderwijzers geopend. De (kweek)school) was gevestigd aan de Kruisstraat.
Na de nieuwe (landelijke) organisatie der Latijnse scholen, werd door Curatoren, ter vervanging van het inmiddels (in1836) al weer gewijzigde schoolreglement, een nieuw reglement ontworpen, dat op 5de juni door de raad van Hoorn werd geconfirmeerd. Vermeld werd o.a. dat de vakken worden onderscheiden in: oude talen ( Latijn, Grieks en Hebreeuws), bijvakken (wiskunde, aardrijkskunde, geschiedenis en 'fabelkunde' (Mythologie) en nieuwe talen (Nederlands, Frans, Engels en Hoogduits) Het schooltoezicht berust bij Curatoren. Als 'onderwijzers' worden genoemd een Rector, een Conrector en een Lector (in de wiskunde ).
De schooltijden zijn voortaan: 's morgens van 9 tot 1 en's middags (behalve woensdag en zaterdag ) van 3 tot 6. Het reglement voorziet ook in de mogelijkheid van verwijdering voor langere tijd in het geval dat iemand 'zich door wangedrag het voorrecht van het onderwijs onwaardig maakt'. Pas na een half jaar mocht hij weer worden toegelaten
De Stadsbewaarschool werd opgericht en gevestigd in het Ceciliahuis aan de Kruisstraat. Deze school zou dienen voor arme kinderen met als doel hun vorming, die thuis 'in den regel geheel wordt verwaarloosd'. In de voorgaande jaren was er al geopperd zo'n school op te richten. De gemeentekas was toen echter leeg. Toen de school in dit jaar er wel van af kon, werd zo beknibbeld dat de kachel werd weggelaten: thuis konden de kindertjes zich immers op de winterdag ook niet de gehele dag bij een turfvuurtje warmen, meenden de regenten
Aan Ramen nr. 3 werd de R.K. Lagere school met bewaarschool gevestigd.
Op 15 november werd de Hogere Burgerschool met 4-jarige cursus geopend in het voormalig Oost-Indische Huis staande aan de Muntstraat (nr. 4). In verband met de opening van deze nieuwe onderwijsinrichting, besloot de gemeenteraad tot opheffing van de bestaande Latijnse school.
In de Kruisstraat verrees een nieuwe school voor lager onderwijs. (in 1916 herdoopt tot Gemeenteschool nr.II.)
De Hogere Burgerschool mocht van een 4-jarige tot een 5-jarige cursus worden uitgebreid. Tot dit jaar was deze school alleen voor jongens toegankelijk . Voortaan zouden daarop echter ook meisjes kunnen worden toegelaten voorzover er plaats was.
Aan het Kerkplein naast het Sint Jans Gasthuis verrees een gebouw(tje) t.b.v. de 1e burgerschool voor meisjes naar een ontwerp van gemeente-architect Hennink. Het gebouwtje bevatte 4 leslokalen, een spreekkamer , een berghok en privaten, alles op de begane grond.
De aanbesteding voor een nieuwe school in de binnenstad werd gehouden op; "woensdag den 27e december 1882, des namiddags ten 1½ ure in het openbaar ten Gemeentehuize". De school werd aanbesteed voor f 32690,-
In dit jaar kwam de nieuwe school tot stand aan de Muntstraat 7. De school
was bestemd voor het genieten van kosteloos onderwijs. Mede door de bijnaam
"klompenschool" werd het karakter van de school zo treffend aangeduid.
De lokalen gelegen aan de Wisselstraat waar de 'Bank van Leening' gevestigd was (thans onderdeel van de openbare bibliotheek), werden bestemd voor de Volksbibliotheek en voor de Zang- en Muziekschool.
Het gebouwtje aan het Nieuwe Noord nr. 36 waar de Zang- en Muziek- school gevestigd was kon daarna als Stads Naai- en Breischool worden ingericht
R.K. Kweekschool. In 1897 richtte de Vereeniging tot Bevordering van Katholiek Bijzonder Onderwijs in Hoorn de rooms-katholieke (jongens)kweekschool of normaalschool op, aan de Gouw. De opleiding verhuisde in 1906 naar Beverwijk (als Bisschoppelijke Kweekschool).
Daar kwamen heel wat onderwijzers vanaf die vervolgens op de St. Jozefschool aan het Achterom hebben gewerkt: G. Rozemeijer (1924), J.J. Ruijter, Haring (1927), J.G.L. Lippits ((1929), C..Schoof (1932), G..Schuld (1932),J.A.H. Olyhoek (1938) en M.J. Bonfrer (1940).
Andersom hebben veel Hoornse jongens in Beverwijk hun onderwijzersopleiding genoten.
De gemeenteraad besloot in dit jaar tot reorganisatie van de burgeravond-school en de stadstekenschool. In verband daarmee werd de betrekking van de gemeentearchitect gecombineerd met die van directeur-leraar van de burgeravondschool en ambachttekenschool. Op 31 oktober 1899 werd J. van Reijendam door de gemeenteraad benoemd.