De voorgevel van het hoofdgebouw bestaat uit drie delen. Het meest westelijke deel omvat vier grote 12-ruitsvensters, die elk een klaslokaal aanduiden. Het kozijn- en raamwerk is naoorlogs. Het toont dus niet het oorspronkelijke zware profiel van de Amsterdamse School. Rechts ervan bevindt zich het kubusvormige risalietvormige geveldeel met de hoofdingang. Dit middendeel bestaat uit twee verdiepingen met platdak, ingestoken ruim onder de noklijn van het zadeldak. Alle zadeldaken zijn gedekt met de Romaanse of Gotische pan. De bovenbeëindiging van het platte dak is afgezet met een zwartkleurige tegelband. Het geveldeel van de verdieping boven de ingang, wordt grotendeels ingenomen door een 12-ruitsvenster als hiervoor genoemd. Tussen dit venster en tegelband is een nog iets vooruitspringende band van verticaal gestelde stenen in halfsteens verband.
De begane grond bevat ver terugstaande dubbele toegangsdeuren, zodat hier van
een portiek sprake is. Het zijn oorspronkelijke teakhouten (djati) deuren, die
geverfd zijn. Elke deur is voorzien van vier boven elkaar gestelde vierkante
ruitjes. Direct erlangs, aan de scharnierzijden, een voor de Amsterdamse School
typerende rib of staaf, met paraboolvorm als dwarsdoorsnede.
Boven de deur en ter weerszijde ervan een smal licht venster, gedeeltelijk nog
in vierkante ruiten door roeden verdeeld. De gehele ingangpartij wordt aan weerszijde
geflankeerd door een rond gemetseld muurwerk, dat als grote kolommen de vloer
draagt van het (in de Amsterdamse Schoolstijl spaarzaam toegepaste materiaal)
beton voor het kubusvormige bouwdeel erboven. De zichtbare iets vooruitstekende
voorzijde van de vloer is voorzien van de steenhouwers-kathedraalslag. De vloer
vormt tevens de afdekking van het portiek. De rondgemetselde delen baksteenwerk
vormen in feite het enige voor de Amsterdamse School kenmerkende plastische
gevelonderdeel. Dit metselwerk is geaccentueerd door het koppen- of patijtsverband,
eveneens met verdiepte voeg.