Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Bekijk of download de PDF versie (17.14 MB - Opent in nieuw venster)


NB Alleen artikelen ouder dan een jaar zijn beschikbaar in het PDF formaat!
Download hier de gratis Acrobat PDF Reader.Bekijk ook: Auteursrechten

Kwartaalblad 1992 / 3   blz. 99 - 102

Geschiedenis Oud Hoorn 2: De periode van J.C. Kerkmeijer

Auteur: Hoogeveen, Leo

In deze tweede aflevering wandelen we door de periode-Kerkmeijer (1917-1956), waarbij ik opnieuw benadruk dat deze serie niet meer pretenties heeft dan bouwstoffen aan te dragen voor een echte geschiedenis van onze vereniging.

‘Zij waakt en zij werkt’
“Zooals U bekend is, ben ik reeds vele jaren te Hoorn werkzaam, nl. van 1897 en tot mijn spijt moet ik zeggen, dat ik hoogst interessante dingen heb zien verdwijnen en er leelijke producten voor in de plaats heb zien komen”.
Deze woorden sprak Kerkmeijer tijdens zijn herdenkingsrede bij het 25-jarig bestaan van de vereniging, midden in oorlogstijd.

Kerkmeijer had niet veel waardering voor de kunstvormen van de negentiende en vroeg-twintigste eeuw. Hij was ervan overtuigd, zo verklaarde hij bij dezelfde gelegenheid, “dat door de opheffing der gilden een vrijheid is ontstaan, die aanleiding is geweest tot het tot stand komen van de grootste prullen”. Daarentegen getuigden de oude kunstwerken van een liefde voor het werk. Meer waardering daarvoor verkrijgen bij het grotere publiek en bestudering daarvan om er op te kunnen voortbouwen zag hij als zijn voornaamste taak.

Wie de jaarverslagen van Oud Hoorn vanaf 1918 doorleest, ziet zich geconfronteerd met een eindeloze rij van grotere en kleinere restauraties, behouden of juist verdwenen objecten en stadsbeelden. De aktiviteiten van de vereniging variëren van een eenvoudige signalering van het goed of kwaad tot aktieve, intensieve bemoeienis, ook op het diplomatieke vlak achter de schermen, al was dat niet de sterkste kant van Kerkmeijer, met ontwikkelingen die het stadsbeeld rechtstreeks beïnvloeden.
“Moest er voor de nog jeugdige vereeniging een devies gekozen worden, dan zoude men met volle recht kunnen schrijven: “Zij waakt en zij werkt”, schreef de secretaris in het verslag over 1920.

In vrijwel elk verslag wordt, soms in stevige bewoordingen, uitgehaald naar lieden die het stadsschoon onherstelbare schade toebrachten.

Monumentencommissie
In 1928 richtte de gemeente Hoorn een tweede commissie op, die zich naast de bouwplancommissie zou gaan bezighouden met panden in de stad, nu speciaal de monumentale panden. De raad stelde op 12 juni 1928 een monumentenverordening vast, waarin werd bepaald dat door burgemeester en wethouders een lijst zou worden gemaakt van alle gebouwen of gedeelten daarvan, welke uit het oogpunt van geschiedenis of kunst van belang zijn. Een monumentencommissie zou het college daarbij adviseren, evenals bij het beoordelen van bouwplannen voor dergelijke gebouwen. Oud Hoorn kreeg twee plaatsen in de commissie, de gemeente benoemde de overige drie leden. Kerkmeijer werd, welhaast vanzelfsprekend, voorzitter.
Al in 1929 kwam de gemeentelijke monumentenlijst tot stand, die 220 objecten bevatte.

Aankoop panden
De beperkte financiële middelen vormden voor de vereniging een belemmering om door aankoop de volledige controle te verkrijgen over waardevolle panden. Tijdens de hier besproken periode zijn Onder de Boompjes 8 (1919), Bierkade 10 (1919) en Schoolsteeg 7 (1952) verworven. De keuze viel hierbij op kleine, kwetsbare woonhuizen, die anders wellicht gesloopt zouden zijn. Over deze panden is in dit blad al eerder geschreven, zodat ik kortheidshalve daarnaar verwijs.

De Mariatoren
In 1922 besloot de regering tot verplaatsing van het in Hoorn gevestigde garnizoen naar Amersfoort. Daardoor kwamen veel gebouwen leeg en moest daarvoor een nieuwe bestemming worden gezocht. De Mariatoren was in gebruik als patronenmagazijn.

Oud Hoorn was een jaar eerder in aanvaring gekomen met de Genie in verband met de slechte staat van onderhoud van onder meer het Sint Jans Gasthuis (kledingmagazijn) en de Mariatoren. Het bestuur verzocht de Genie in een brief de beide antieke bouwwerken ‘met de noodige zorg en omzichtigheid’ te behandelen en noodzakelijke herstellingen in overleg met monumentenzorg te laten verrichten. Oud Hoorn kreeg een kort briefje terug uit Haarlem, dat er volgens een interpretatie van het bestuur op neer kwam dat de vereniging zich maar met eigen zaken moest bemoeien.

Om niet
Op verzoek van Oud Hoorn besloot de gemeenteraad op 25 september 1923 de Mariatoren om niet in gebruik af te staan aan de vereniging. Het bestuur van de vereniging meende dat het gebouw geschikt zou zijn voor huisvesting van een oudheidkundige vereniging, te gebruiken als vergaderplaats en voor opslag van eigendommen.
In de daaropvolgende jaren zijn vele pogingen ondernomen om geld beschikbaar te krijgen voor restauratie van het sterk verwaarloosde gebouw. Rijk en gemeente waren vlot bereid subsidies beschikbaar te stellen, maar de provincie Noord-Holland lag geruime tijd dwars. De Rijkscommissie voor de Monumentenzorg legde in 1927 in een rapport aan de minister de schuld van de jarenlange verwaarlozing van de toren bij de gemeente. Dat was voor de provincie aanleiding de gevraagde subsidie, 25% van de restauratiekosten, te weigeren. De totale kosten waren begroot op ongeveer ƒ 7.200,-, waarvan het rijk de helft en provincie en gemeente de andere helft beschikbaar zouden moeten stellen. De gemeente Hoorn protesteerde in een brief aan gedeputeerde staten ‘ten krachtigste’ tegen de voorstelling van zaken door Monumentenzorg. “De toren toch is vele jaren, en tot voor korten tijd nog, in gebruik en onderhoud geweest bij het Rijk, dat het onderhoud van dezen toren evenals van de andere gebouwen, welke het Rijk van de gemeente in gebruik had voor militaire doeleinden, op schromelijke wijze verwaarloosd heeft, zonder dat de Gemeente hiertegen iets heeft kunnen doen”.

De gemeenteraad stelde op 27 maart 1928 ƒ 1.800,- beschikbaar, maar de provincie bleef weigerachtig. Gedeputeerde Staten bereidden een voorstel voor aan Provinciale Staten om de gevraagde subsidie te weigeren. Daarop schreef het bestuur van Oud Hoorn een brief aan alle leden van Provinciale Staten persoonlijk om de zaak van de Mariatoren te bepleiten. Oud Hoorn wees de statenleden erop, dat het departement van oorlog de toren van 1860 tot 1924 in gebruik had voor de berging van kruit en patronen en het gebouw daarvoor had aangepast, op zo’n wijze dat de oude toestand voor het grootste deel gereconstrueerd zou kunnen worden. Er is geen sprake van herstel, maar van restauratie, zo betoogde Oud Hoorn. De brief had resultaat. Met een meerderheid van 27 tegen 26 nam de statenvergadering een tegenvoorstel van de heer Kleerekoper (SDAP) aan de subsidie wel te verlenen. Gedeputeerde mr. J.B. Bomans (financiën) bleef zich tot het laatst toe verzetten en vond dat de gemeente Hoorn de 1800 gulden zelf wel kon betalen.

In 1930 werd de toren gerestaureerd onder leiding van architect C.D. van Reijendam uit Alkmaar; aannemer was P. Krab van de Nieuwendam 32. Sindsdien heeft het bestuur de toren enkele tientallen jaren gebruikt als vergaderlokaal.

In 1944 moest het bestuur pogingen ondernemen de toren uit de handen van de Duitse weermacht te houden. Een in het Duits gestelde verklaring van dr. J. Kalf, inspecteur kunstbescherming, en een plakkaat op de deur met het verzoek de toren ‘zu schonen’ hadden het gewenste resultaat.

Restauraties
Van de vele restauraties waarmee Oud Hoorn zich in meerdere of mindere mate heeft bemoeid kan ik er hier slechts enkele aanstippen, Het Foreestenhuis: Grote Oost 43, en Ramen 23 (1918); Kerkplein 40 en Italiaanse Zeedijk 58 (1921); Grote Noord 40 (1923); Munnickenveld 17-19 (1924); Doelenkade 17-19-21 (1927); Grote Noord 38: De Witte Engel (1929); Kerkstraat 1 (1932); Kuil 32 (1937); Breed 32 (1938); Grote Oost 49 (1940).

Een apart geval waren de pakhuizen Nieuwendam 17-19. Oud Hoorn had in 1918 een poging gedaan nummer 19 in bezit te krijgen, maar dit mislukte. De nieuwe eigenaar zegde de vereniging toe om het pakhuis “tegelegener tijd” op behoorlijke wijze te laten restaureren. Van uitstel kwam afstel. In 1937 kregen de eigenaren een aanschrijving van de gemeente Hoorn vanwege de bouwvalligheid van de panden, maar door de tijdsomstandigheden kon restauratie geen doorgang vinden. Oud Hoorn heeft veel pogingen ondernomen om geld los te krijgen om de panden uit 1610 en 1660 te behouden. In de loop van 1942 is met de afbraak begonnen, maar de vereniging behield nog enige jaren hoop op herbouw. Tegenwerking van de eigenaren, in de jaarverslagen aangeduid met “de heren”, deden alle pogingen echter schipbreuk lijden. De gapende wonde in de Nieuwendam bleef. In 1952 besloot het bestuur een streep onder deze “onverkwikkelijke historie” te zetten.
Veel aandacht was er voor details. Oud Hoorn probeerde eigenaren ertoe te bewegen gevelstenen en familiewapens aan gevels te doen restaureren en opschilderen en gaf hiervoor regelmatig subsidies. Het was het bestuur er veel aan gelegen de wapens in de juiste heraldieke kleuren te doen overschilderen. De tekst op de gevelsteen van Grote Noord 104 was eens “door een schalksche hand” veranderd van ‘In twee vergulde Hofd’ in: ‘In De Twee Verliefde’. Oud Hoorn liet tegelijkertijd met het herstel in 1922 weer de juiste tekst aanbrengen.

Oud Hoorn schonk in 1949 een nieuwe halfslagklok voor de toren van het Sint Pietershof ter vervanging van de klok die zes jaar eerder door de Duitsers was geroofd. Het kreeg het opschrift:
‘1943.
De klok van Derck ging door moffenroof verloren
Ik hang hier dank zij de Vereniging Oud-Hoorn
1949’

Molens
“Het is hier de plaats om even te spreken over een daad, waardoor, helaas, het natuurschoon van Hoorn ernstig heeft geleden, nl. door het sloopen der twee molens aan den Westerdijk, hetwelk wij een jammerlijk verlies moeten noemen, ja zelfs een daad van vandalisme”.
Na 1922 was in Hoorn nog maar één molen over, die aan het Keern.
Een zware storm bracht in 1935 ernstige schade toe aan dit cultuurbezit; Oud Hoorn gaf 40 gulden subsidie voor het herstel.

Bij de aanleg van een electriciteitsnet in Hoorn werden de draden oorspronkelijk bovengronds gelegd. Op de Rode Steen werd Jan Pieterszoon Coen als paal benut, hetgeen door het bestuur als ontsiering werd aangemerkt. Het Provinciaal Electriciteitsbedrijf gaf gehoor aan de wens van Oud Hoorn de spandraden te verwijderen. Het bovengrondse net is in 1923 vervangen door een ondergronds.

Bomen
De beplantingen aan de wegen en lanen ten noorden van de stad vroegen enkele malen de aandacht van het bestuur.
In 1918 deed het raadslid D. Pijper een voorstel om alle bomen aan de Koepoortsweg, Nieuwe Weg en Geldeloozeweg te rooien. Oud Hoorn diende daartegen een rekest in bij de raad: het voorstel werd afgestemd en gelukkig “bleef dit stuk natuurschoon gespaard”.

Een nieuwe aanslag op de Koepoortsweg werd voorbereid in 1923, en ditmaal uitgevoerd. In het kader van de werkverschaffing besloot de gemeente de 18e eeuwse hardstenen palen, die daar een typische afscheiding vormden tussen de rijweg en de voetweg, op te ruimen. In 1937 drong het bestuur er bij de gemeente op aan de lindenbeplanting aan het voorste gedeelte van de Drieboomlaan, “zoowel uit een oogpunt van schoonheid als historie” voort te zetten en niet over te gaan tot een andere beplanting.

Stoepen
De aanleg van trottoirs in verschillende straten in de stad in de tweede helft van de dertiger jaren wekten de bezorgdheid van het bestuur, omdat daardoor vele oude stoepen verdwenen. Men vond dit ongewenst en overbodig; regelmatig onderhoud van de stoepen zou veel bezwaren kunnen ondervangen. “Er schijnt echter een strooming te zijn, die, hetzij bewust of onbewust, neiging gevoelt, om al datgene wat oud is en werd gewrocht door onze voorvaderen te verwaarloozen en te verslonsen”.
Ook het te hard rijden van zware auto’s, waardoor schade zou kunnen ontstaan aan de oude gevels, werd met grote bezorgdheid aangezien.

Demping
Demping van het Munnickenveld en het Nieuwland hing in 1922 ook als een dreiging boven Hoorn en leidde tot een heuse aanvaring tussen bestuur en burgemeester Bisschop, Overigens meer vanwege de weergave van de gebeurtenissen door Oud Hoorn dan om de zaak zelf.

Omwonenden van de grachtjes klaagden bij het stadsbestuur over de stank van het sterk vervuilde water, waarop verschillende rioleringen uitkwamen en vroegen om de meest radicale oplossing om dit euvel te verhelpen: demping. Kerkmeijer klom onmiddellijk in de pen om in de pers “het publieke geweten” wakker te schudden. Deze schilderachtige oude grachtjes moesten behouden blijven. Uit alles blijkt dat de gemeente demping nooit als een serieuze mogelijkheid heeft overwogen. Burgemeester en wethouders vroegen de gemeente-architect Faber, die overigens ook bestuurslid van Oud Hoorn was, en andere instanties om technische rapporten, waarin de mogelijkheden werden onderzocht van de stank af te komen zonder te hoeven dempen. De gemeenteraad besloot uiteindelijk als proef het water af te dammen, uit te malen en vervolgens het vuil te verwijderen en vers water toe te voeren. De proef slaagde en men besloot dit proces van tijd tot tijd te herhalen om hernieuwde stankoverlast zoveel mogelijk te voorkomen.

In het jaarverslag van 1922 gaf het bestuur van Oud Hoorn zichzelf de eer het gevaar van demping te hebben afgewend, en dat ging burgemeester Bisschop te ver. Hij wenste een rectificatie, waarbij ook het optreden van Hendrick de Keyser, eigenaar van Munnickenveld 2 en de positieve rol van de gemeente in deze zaak recht werden gedaan. Het bestuur voldeed aan dit verzoek en wijzigde de redactie van het verslag over 1922.

Aanvaring
Een zeer ernstige aanvaring tussen gemeente en vereniging deed zich dertig jaar later voor. Secretaris Krijgsman deed in zijn verslag over 1952 een frontale aanval op het beleid van het gemeentebestuur inzake de binnenstad en hekelde de ‘geprikkeldheid’ van het college als het onze vereniging aangaat. Een rekest aan de raad inzake de deplorabele toestand van de Frachtwagen, en protesten tegen de laksheid van de gemeente inzake de verplaatsing van het poortje van de Latijnse School naar het Claes Stapelshofje, het toestaan van sloping en nieuwbouw op de hoek van het Baatland en de Binnenluiendijk, de verwaarlozing van de Bossuhuizen en tegen de vlaggenparade aan de gevel van de Waag wekten grote irritatie op bij burgemeester en wethouders.

Over dat laatste schreef Krijgsman: “De vreemdelingen komen heus niet naar Hoorn om deze verzameling vlaggen in ogenschouw te nemen”. Wie veertig jaar later over het Grote Noord wandelt ziet dat men in Hoorn nog steeds van deze misvatting uitgaat. Men heeft er weer een liederlijke troep van gemaakt.

Het bestuur van Oud Hoorn meende aanspraak te kunnen maken op enige erkenning met betrekking tot het oude stedeschoon van onze stad, op grond van het 36-jarig bestaan van de vereniging en de gedurende die periode verrichte werkzaamheden, en te moeten waarschuwen dat de roem van de historische schoonheid van onze stad aan het afbrokkelen is.

Het bestuur stak wel een hand uit: “Eendrachtige samenwerking met het gemeentebestuur kan veel ten goede doen keren en het is de oprechte wens van ons bestuur, dat spoedig weer dezelfde sfeer en verhoudingen zullen worden geschapen, die in vroeger jaren zulke uitstekende vruchten hebben afgeworpen”.

De kritiek van Oud Hoorn op de gemeente deed veel stof opwaaien in het stadje. Kort na het verschijnen van het jaarverslag in het voorjaar van 1953 kreeg het bestuur een uitnodiging voor een bespreking ten stadhuize. “Wederzijds standpunt werd in den brede uiteengezet en toegelicht, waarbij mag worden geconstateerd, dat deze conferentie een basis heeft gelegd voor een nauwe en prettige samenwerking tussen het dagelijks bestuur van de gemeente Hoorn en het bestuur van onze vereniging”, schreef Krijgsman een jaar later.
Overigens was burgemeester Canneman twee jaar eerder als eerste tot erelid van Oud Hoorn benoemd. Op grond waarvan heb ik nog niet kunnen achterhalen.

Kerkmeijer
De dood van Johan Christiaan Kerkmeijer in De Villa op 9 maart 1956 betekende de afsluiting van de eerste periode in de geschiedenis van onze vereniging, die vrijwel totaal zijn stempel droeg. zijn medebestuursleden hebben zeer veel werk verzet, maar Kerkmeijer was het gezicht en de motor van Oud Hoorn.
Toch was er in die periode een “interregnum”, van 1931 tot 1935, waarin niet Kerkmeijer maar J. Zijp voorzitter was.

Onenigheid over het al dan niet plaatsen van een kachel in het vergaderlokaal op de eerste verdieping van de Mariatoren leidde in 1931 tot het aftreden van Kerkmeijer als bestuurslid. Een jaar later werd hij evenwel herkozen en in 1935 werd hij opnieuw voorzitter.

Leo Hoogeveen

 

  Terug naar vorige pagina

 

Leden van de Vereniging Oud Hoorn ontvangen het Kwartaalblad op het huisadres. Losse nummers, voorzover voorradig, zijn verkrijgbaar gedurende de openingsuren van het Oost-Indisch Pakhuis.

Kwartaalbladen t/m 2000 prijs per stuk € 4,50
Kwartaalbladen 2001 tot nu, prijs voor leden € 4,50
Kwartaalbladen 2001 tot nu, prijs voor niet-leden € 7,50

Vrijwel alle kwartaalbladen zijn in te zien in ons archief in het Oud Hoorn verenigingsgebouw.
Kwartaalblad index 1979 t/m 2004, Arie van Zoonen
Samenvattingen 2002-2013, Frans Zack
Samenvattingen 2014-2024, Ben Leek
PDF versies 1979-2009 en database artikelen Kennisbank, Gerard van Stijn