Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Bekijk of download de PDF versie (17.10 MB - Opent in nieuw venster)


NB Alleen artikelen ouder dan een jaar zijn beschikbaar in het PDF formaat!
Download hier de gratis Acrobat PDF Reader.Bekijk ook: Auteursrechten

Kwartaalblad 1992 / 1   blz. 32 - 35

Uit de voorgeschiedenis van Oud Hoorn (2)

Auteur: Hoogeveen, Leo

Hoofdtoren
In de jaren 1905-1907 maken de jaarverslagen van het museum melding van de restauratie van de Hoofdtoren.
In 1905 onderging de voorgevel, die bouwvallig begon te worden en waarvan de top reeds eerder gerestaureerd werd, een ‘degelijke’ herstelling wat het middengedeelte betreft. In 1907 was de restauratie, op een klein onderdeel na, voltooid met de herstelling van de onderpui, ‘zoodat dit interessante 16e eeuwsche gebouw, op zoo gelukkige wijze bekroond door het fraaie 17e eeuwsche kloktorentje, thans weder in al zijn schoonheid daar staat, gereed om op nieuw den tand des tijds te trotseren en nog jaren lang de vreemde bezoekers naar onze haven te lokken, welker ingang het reeds beschermde toen de geoefende strijders van den graaf van Bossu tot hun schade en schande moesten ondervinden hoe, met heldenmoed en doodsverachting, vrijheid en vaderland werden verdedigd door die stoere Westfriezen, van wier karakter en leven en streven, van wier zeden en gewoonten en deugden - ondeugden, helaas ook - en handelsgeest en kunstzin ons museum meer en m eer een volledig beeld moge kunnen geven’, zo draafde Adriaan Brouwer maar door in zijn verslag over 1907.

Veermanskade 2
Het verslag over 1905 vermeldt met waardering de bouw van een ‘pakhuisgevel in echt oud-Hollandschen stijl, waarin zelfs de in lood gevatte ruitjes niet ontbreken’. Hoorn had er weer een trapgevel bij.

Kruisstraat 28
Het poortje van de Latijnsche School in de Kruisstraat, nu toegang gevend tot de tweede burgerschool en de normaalschool, werd door de zorgen van het gemeentebestuur’ in 1906 gerestaureerd.

Doelenplein/Achter de Vest
Gemeentearchitect Faber deelde in 1908 mee dat het bovengedeelte van de muur tussen het Doelenplein en de Vest zou worden afgebroken wegens bouwvalligheid. De toppen van de poortjes zouden dan ook moeten worden afgenomen; hij zei ervoor te zullen zorgen dat de zandstenen zorgvuldig zouden worden opgeborgen. ‘Wederopbouwing van dat muurgedeelte was onraadzaam, daar de genoemde basreliëfs en ornamenten zoo verweerd en gesleten zijn, dat ze alleen na een kostbare restauratie, die met eene vernieuwing zou gelijk staan, weder op hun plaats konden worden gesteld’. Maar in 1910 kon de commissie met genoegen de dat jaar aangevangen restauratie van de beide poortjes in de muur vermelden. Bij het bouwen van een nieuw gemeentelijk gymnastieklokaal tussen de beide poortjes werden ze met gebruikmaking van de oude zandsteenstukken in hun vorigen vorm herbouwd.

Waaggebouw
In 1908 hief de commissie een klaagzang aan over de toestand van het waaggebouw. De Namense steen waaruit het gebouw was opgetrokken bleek niet bestand tegen het afwisselende Hollandse klimaat, ‘zoodat veel blokken geheel verweerd zijn en uitspringende ornamenten neiging tot omlaag vallen vertoonen’. In 1912 en 1913 kon de restauratie eindelijk worden uitgevoerd onder leiding van architect Jos Cuypers uit Amsterdam. Langdurige onderhandelingen tussen gemeente, rijk en provincie over de kosten van dit werk hadden de uitvoering daarvan tot dan toe opgeschort.
In 1913 liet Adriaan Brouwer zich wat nuchterder uit over de voltooiing van de Waag dan hij dat zes jaar eerder over de Hoofdtoren had gedaan. ‘Deze restauratie, waarbij tevens de moderne ijzeren marquise werd vervangen door eene ouderwetsche houten hangluifel, waarborgt weder voor onafzienbaren tijd het behoud van dit zeer fraaie en hoogst merkwaardige bouwwerk uit de eerste jaren der 17e eeuw’.

Kruisstraat 17
‘Onze stad had in 1910 het verlies te betreuren van weder een der weinige overgeblevene trapgevels (Kruisstraat 17), die vooral merkwaardig was daar elk der trappen versierd was met twee blokjes zandsteen, in plaats van met één, zooals gewoonlijk het geval is. Het bedoelde gebouw, dat in zijn benedenverdiepingen uitwendig niets antieks meer bezat, verloor door het afbreken van den top zijn rijzig voorkomen en is nu geworden tot een van die banale woonhuizen met een houten gootlijst, een dakvenster en een afgeschuind dak’.

De Barmhartige Samaritaan
Enige leden van de commissie hebben in 1910 C. Koeman, de nieuwe eigenaar van de ‘merkwaardige 17e-eeuwsche boerenwoning in Westerblokker’, die wegens bouwvalligheid gevaar liep te worden afgebroken, gewezen op de architectonische waarde van het gebouw en op de wenselijkheid het te bewaren en te restaureren. Koeman, burgemeester van Blokker, gaf daar niet veel hoop op. Zijn Hoornse collega merkte op dat Koeman niet tot sloop kon overgaan zonder daarvan vooraf kennis te hebben gegeven aan het rijk, waarvan ‘stellig’ subsidie voor restauratie kon worden verwacht. In het jaarverslag over 1909 was Koeman - anoniem - omschreven als iemand, ‘van wien men met rede kan verwachten dat hij, indien verbouwing onvermijdelijk blijkt het huis zal doen restaureeren in zijn oude gedaante’.
‘Dit interessante steenen gebouw met zijn typisch trapgeveltje verdient in elk opzicht bewaard te blijven als type eener bouwtrant die men in West-Frieslands dorpen slechts weinig aantreft’.
Meer horen we bij de commissie niet over de boerderij.

Kerkdaken
In 1913 wees Kerkmeijer op de fout die zijns inziens de laatste tijd gemaakt werd bij het herstellen van de leien kerkdaken, waarbij de schuine leien werden vervangen door horizontale lagen. Van HooIwerff zegde toe het college van kerkmeesters hierop te wijzen, Hij zag geen reden om de schuine leienlagen niet toe te passen.

Demping Nieuwland en Munnickenveld
Secretaris Brouwer had in hetzelfde jaar ‘met leedwezen’ kennisgenomen van het denkbeeld van de burgemeester, uitgesproken in een raadsvergadering, om de grachtjes van het Nieuwland en het Munnickenveld te dempen. Kerkmeijer had in een ingezonden stuk in de Hoornsche Courant al gewezen ‘op het betreurenswaardige van zulk een maatregel’. Hij meende dat er ‘ter wegneming van den stank dier wateren’ wel andere middelen te vinden zouden zijn. Burgemeester De Jongh antwoordde ‘zelf veel te gevoelen voor het eigenaardige schoon van die grachtjes’ en meende dat men zich voorlopig maar niet te beangst moest maken voor het tot uitvoering komen van dat denkbeeld.

Koepoortsweg 5
Het huis aan de Koepoortsweg 5 is in 1915 verkocht aan D. Pijper te Hoogwoud, die het zelf wilde betrekken. Kerkmeijer had lucht gekregen van het plan van Pijper in de voordeur een kijkraampje te doen aanbrengen. Dit zou te betreuren zijn, vond Kerkmeijer; ‘de deur is daartoe niet geschikt en zal haar karakteristiek aanzicht daardoor geheel verliezen’.
De commissie besloot Pijper ‘per missive’ te verzoeken de deur niet te veranderen, en mocht dat niet mogelijk zijn er dan liever een nieuwe deur in te plaatsen, in overleg met de commissie, en de oude deur aan het museum af te staan.
De poging om de fraaie deur in het huis te behouden is jammerlijk mislukt. Pijper had Kerkmeijer en Brouwer welwillend aangehoord, maar ‘welhaast’ bleek dat hij de deur reeds lang voordien voor ƒ 30,- had verkocht aan de antiquair P. Vlekke, die er nu ƒ 125,- voor vraagt.
‘En thans prijkt (?) het huis met een moderne voordeur, met een kijkraampje’, noteerde de secretaris mismoedig in de notulen.

Doelenhotel
Commissielid Clarion wees in de zomer van 1915 op de treurige toestand van het beeldhouwwerk van St. Sebastiaan boven de deur van Hotel de Doelen. Faber antwoordde dat een restauratie zeer kostbaar zou zijn en de burgemeester voegde daaraan toe dat de eigenaar daarvoor waarschijnlijk geen geld zou hebben. Ook subsidie zou door de tijsomstandigheden moeilijk te verkrijgen zijn.
In april 1917 werden op wens van Kerkmeijer de beelden van het ‘St. Sebastiaans Doelenpoortje’ in het museum geplaatst.

Breed 20 en 41-43 en Onder de Boompjes 5
Omtrent een waarschijnlijk te amoveren gevelfragment op het Breed, bedoeld werd nummer 20, besloot de commissie in december 1915 om, indien dit niet te verhinderen zou zijn, de gevelstenen zo mogelijk voor het museum te verwerven. In januari 1916 moest men constateren dat de gevel zou verdwijnen. Debutade en de VVV hadden reeds geprobeerd de nieuwe eigenaar er toe te brengen het antieke gevelfragment ter plaatse te doen blijven, maar tevergeefs. Faber heeft nog een ontwerp getekend voor een nieuwe gevel met behoud van het oude fragment, zij het één verdieping hoger, maar de hoge bouwkosten waren daartegen een bezwaar. Kerkmeijer had hierover aan Heemschut geschreven, nog geen antwoord gekregen.
Terzelfdertijd waren ook oude panden aan Onder de Boompjes (nummer 5) en op de hoek Veemarkt/Breed (Blokker) in andere handen overgegaan en dreigde gevaar voor afbreken.

In april 1916 bleek dat Breed 20 niet bewaard kon blijven. Van de zijde van Heemschut waren nog pogingen tot behoud gedaan, maar alles stuitte af op geldgebrek. Faber heeft het oude kozijntje en de gevelsteen voor het museum gevraagd. De burgemeester had ook nog aandacht van de minister van Binnenlandse Zaken op het gebouwtje gevestigd, maar kreeg ten antwoord dat zo lang de mobilisatie duurde geen subsidies voor dergelijke doeleinden werden gegeven. ‘Photografien van ‘t geveltje zijn vervaardigd zoowel voor de Regeering als voor ons museum’, aldus de secretaris van de commissie.
In zijn verslag over 1916 schreef hij nog: ‘De mooie 17e eeuwsche topgevel Breed 20, en het typische huisje Onder de Boompjes 5, werden na van eigenaar te zijn veranderd afgebroken en vervangen, de eene door een gewonen modernen gevel, het andere door een in zijn omgeving geheel misplaatst bouwgewrocht’.

Overtuinen Dal
Kerkmeijer sprak in januari 1916 als zijn wens uit dat de overtuinen aan het Dal in voortuinen zouden worden veranderd door verlegging van de straat naar de zijde van de gedempte Turfhaven. Nu toch bomen in de overtuin van het St. Pietershof door nieuwe worden vervangen zou het nu een geschikt ogenblik zijn om deze ‘verbetering’ aan te brengen. Een aantal jaren eerder hadden de eigenaars dit als eens voorgesteld, maar het gemeentebestuur had dit toen geweigerd. Debutade had op een brief hierover aan de regenten van het St. Pietershof nog geen antwoord gekregen. Faber vond dat de ‘alsdan ontstane meerdere breedte van de Gedempte Turfhaven voor kermis-terrein de Gemeente zeer te stade zou komen, nu de kermis-etablissementen steeds grooter worden en meerdere bodem-oppervlakte eischen’. Hij verwachtte de meeste tegenstand van de directeur van de Westfriesche Bank. Besloten werd het antwoord van het St. Pietershof aan Debutade af te wachten.
In april liet Faber weten dat hij alle eigenaren van de overtuinen had gevraagd om medewerking om de overtuinen in voortuinen te veranderen en daarover rapport aan b. en w. had uitgebracht. De meningen waren verdeeld. Enige eigenaren waren bereid tot verplaatsing of verkoop, anderen wel tot verkoop maar niet in ruil voor een aan hun huis grenzend stuk grond.
Een maand later klaagde Clarion er over dat er voor het St. Pietershof bomen waren geplant, die het zicht op de voorgevel weer maskeerden. Verschillende commissieleden waren het hiermee eens, maar troostten zich met de gedachte dat de nieuwe bomen lindebomen waren, die niet zeer snel groeiden en zo nodig konden worden ingesnoeid. Bovendien was nog een totale verandering ter plaatse mogelijk ‘in verband met het opruimen van de overtuinen in het Dal’.
Meer horen we hier niet over bij de commissie.

De Fraghtwagen
In 1910 bevond de Fraghtwagen aan het West zich in zeer slechte toestand; het pand was hoogst bouwvallig en liep kans onbewoonbaar te worden verklaard. De commissie wilde dit in het oog houden.
Jaren gebeurde er niets. In 1916 kwam de Oudheidkundige Bond in Hoorn op bezoek en naar aanleiding daarvan werd de ‘deplorabele toestand van het antieke gebouw’ opnieuw ter sprake gebracht. De eigenaar, P. Vlekke, was niet ongenegen te restaureren, mits hem daarvoor subsidie kon worden gegeven.‘ Schottee de Vries meende dat een subsidie van ƒ 500,-, indien daarmee het gebouw te redden was, nog wel bijeen te brengen zou zijn. Schermer zou het niet ongewenst achten dat, ‘met eenige speculatie op Vlekkes ijdelheid’, de voorzitter zelf hem over de kwestie sprak. De burgemeester wilde dit gaarne ‘beproeven’.
In het najaar kreeg Faber opdracht van b. en w. een rapport uit te brengen omtrent de Fraghtwagen. De commissie wilde eerst de behandeling daarvan in het college afwachten alvorens zelf stappen te ondernemen.
In november vroegen b. en w. advies aan de commissie betreffende de aankoop en restauratie van de Fraghtwagen door de gemeente. Men verwachtte dat Vlekke er of niets aan zou doen of er een ‘goedkoope banale gevel’ voor zou plaatsen. Vlekke bood het pand te koop aan voor ƒ 3.500,- en de kosten van vernieuwing van de gevel, met behoud van de oude puibalk, en van enige herstellingen aan het interieur en aan de zijmuur werden begroot op ƒ 950,-.

Commissielid De Vries verklaarde dat hij als wethouder niet bepaald tegen aankoop is geweest, maar het toch betreurde dat de gevel eigenlijk geheel nieuw zou worden en daardoor, wat hem betrof, zijn antiquarische waarde zou verliezen. Hij vroeg zich af of het niet mogelijk was nog andere gedeelten van de oude gevel dan de puibalk in de nieuwe gevel te plaatsen.
Kerkmeijer antwoordde hierop dat de architectonische waarde van de gevel, ook volgens de Nederlandsche Oudheidkundige Bond, zo boven alle twijfel verheven was, dat restauratie, zelfs met geheel nieuw materiaal, ten zeerste was aan te bevelen.
Brouwer wees nog op de interessante binnenarchitectuur, die zou verdwijnen als de gemeente niet koopt.
Hij vond dat behalve de puibalk ook de zandstenen lijst daarboven, de gesneden houten consoles, het deurkalf met jaartal en de deur, alsmede de gevelstenen en een groot deel der metselstenen van de bovengevel weer gebruikt konden worden. Op die wijze werden alleen de dragende houten constructiedelen van de onderpui en de bovenkozijnen geheel vernieuwd.

Met algemene stemmen werd nu besloten positief te adviseren over de aankoop door de gemeente en daarbij tevens te wijzen op de wenselijkheid om zoveel mogelijk het oude materiaal weer te gebruiken. De Vries wenste dat Faber en Kerkmeijer toezicht zouden houden bij de restauratie. De burgemeester merkte op dat het een gemeentezaak was en dat Faber als gemeentearchitect verantwoordelijk was voor de restauratie. ‘Intusschen - als de heer Faber geen bezwaar heeft tegen een samenwerken met den heer K. in deze? De heer Faber antwoordt dat het hem aangenaam zal zijn bij deze restauratie te kunnen gebruik maken van de adviezen van den heer Kerkmeijer, en de heer K. verklaart zich gaarne bereid om, voor zoo ver noodig, in deze van advies te dienen’.
Op 11 april 1917 werden in de commissie mededelingen gedaan omtrent de Fraghtwagen. De gemeente had het pand voor ƒ 3.250,- gekocht en Faber had een restauratieplan gemaakt, dat zou worden uitgevoerd in overleg met de Rijksbouwmeester Adolf Muller. ‘Zoodra het weer iets zachter is, wordt met het werk begonnen, dat niet aanbesteed maar uit de hand zal worden uitgevoerd door den timmerman v.d Berg, die ook bij den aankoop zijn goede diensten verleende’.
In december kon de burgemeester melden dat de restauratie ten einde was gebracht op enkele kleinigheden na, bijvoorbeeld reparatie van enige luiken en het van de kalklaag ontdoen van de metselsteen aan de bovenverdieping. Een woord van dank aan het adres van Faber en Kerkmeijer voor hun leiding van deze restauratie werd door de commissie met applaus onderstreept.

De commissie beperkt zich weer tot museumtaken
Nadat de commissie van toezicht op het Westfries Museum een belangrijke stoot had gegeven tot de oprichting van de Vereniging Oud Hoorn en de Bouwplancommissie kon zij zich weer volledig gaan wijden aan de museumtaken en zien we de ‘monumentale’ kwesties langzamerhand uit de commissieverslagen verdwijnen.
Commissielid Donker gaf blijk van historisch inzicht toen hij in april 1917 opmerkte dat de jaarverslagen behalve de geschiedenis van het museum ook de geschiedenis bevatten van ‘hetgeen in ‘t belang van onze oude bouwwerken is verricht. Dit kan voor later een goede vraagbaak zijn.’
Zijn voorstel die jaarverslagen te laten bijeenbinden en te voorzien van een alfabetisch register vond bij alle leden instemming.
In december 1917 sprak de commissie nog over de slecht gerestaureerde en weer bouwvallig wordende gevel van fotograaf Schepel aan het Grote Noord 40, maar men laat dit verder voor wat het is.
Donker vestigde in dezelfde vergadering de aandacht van de commissie op het fraaie stucwerk in het gebouw van de remonstrantse gemeente, dat het zeer waard is van de witkalk ontdaan en schoongemaakt te worden. ‘Men zal dit ter sprake brengen in de Vereniging “Oud-Hoorn”, waar het te huis behoort’, werd hem geantwoord.
Op 23 januari 1918 tenslotte kwamen plannen ter sprake voor een Gids van Hoorn. De commissie was ten zeerste ingenomen met deze plannen en vond dat ze ondanks de ongunstige tijden moesten worden uitgevoerd, ‘waardoor die “Gids” klaar kan zijn tegen den tijd dat weder een grootere toevloed van vreemdelingen kan worden tegemoet gezien’.
‘Toch meent men dat deze zaak meer eigenaardig bij de jonge Vereeniging “Oud-Hoorn” te huis behoort dan bij onze Commissie’. De aanwezige bestuursleden van Oud-Hoorn verklaren zich bereid de zaak in hun midden nader te overwegen.

Tot zover dit inventariserende overzicht van de rol van de commissie van toezicht op het Westfries Museum in de monumentenzorg te Hoorn in de periode voor de oprichting.

 

  Terug naar vorige pagina

 

Leden van de Vereniging Oud Hoorn ontvangen het Kwartaalblad op het huisadres. Losse nummers, voorzover voorradig, zijn verkrijgbaar gedurende de openingsuren van het Oost-Indisch Pakhuis.

Kwartaalbladen t/m 2000 prijs per stuk € 4,50
Kwartaalbladen 2001 tot nu, prijs voor leden € 4,50
Kwartaalbladen 2001 tot nu, prijs voor niet-leden € 7,50

Vrijwel alle kwartaalbladen zijn in te zien in ons archief in het Oud Hoorn verenigingsgebouw.
Kwartaalblad index 1979 t/m 2004, Arie van Zoonen
Samenvattingen 2002-2013, Frans Zack
Samenvattingen 2014-2024, Ben Leek
PDF versies 1979-2009 en database artikelen Kennisbank, Gerard van Stijn