Ook na 1669 zijn de meeste leerlingen uit Hoorn afkomstig, maar er zijn
bijna geen plaatsen in West-Friesland, die geen intellect aan de school
hebben geleverd. Behalve Hornanus, Enckhusanus, Medenblicensis en
Abbekerckiensis zijn de jongens nu ook: Westwoudanus, W ognomensis,
Swagensis, Lammertschagensis, Hoogencarspelius, Scharwoudanus,
Jispensis, Broeckanus, Oosterblokkeranus, Westerblockeranus. Soms - heel
deftig - Etershemo West Frisius, Wadweyda Westfrisius, of - iets minder plechtig
Binne-Wijsent West Frisius, Bennebroek Westfrisius,61)
Midlie Westfrisius. Ook wordt de afkomst wel eens simpel aangegeven als
'Werverhovia' en eenvoudiger kon het niet - 'van Schellinckhout' en 'van Hauwert'.
In toenemende mate blijken de leerlingen van buiten West-Friesland
afkomstig: elders uit Noord-Holland, uit Zuid-Holland en andere
provincies, een enkele keer wordt Indië als land van herkomst genoemd,
zo bij de scholier Joannes Maatsuijcker (geb. 1674) en Rijklof
Christianus van Goens (geb. 1760), die beiden naam zouden maken als
gouverneur-generaal!62) We komen trouwens in de
'Matricula' meer bekende
namen tegen. Behalve die van aanzienlijke Hoornse geslachten ook -
mirabile dictu - 'Julius Willem van Heusde Teisterband, genaemt
Bilderdijk, Berolinensis' (geb. 1799, ingeschreven 1809).63)
Over de rectoren in de periode 1669 - 1868 zijn we dank zij Abbing goed
ingelicht,64) met dien verstande dat we eigenlijk niet meer van hen
weten dan hun naam en de jaren van aanstelling en aftreden, soms met nog
enkele weinigzeggende bijzonderheden. Alleen eigenlijk de laatste rector
van de Latijnse school, dr. C. A. Abbing zelf, komt voor ons enigszins
tot leven, en dan nog meer door zijn publicistische arbeid dan als
rector in Hoorn. Van 1669 - 1704 was rector Hobius van der Vorm.65) Hij
was een neef van de dichter Jacob Cats, met wie hij in z'n jonge jaren
druk correspondeerde. Hij werd opgevolgd door zijn zoon, een niet
ongewone figuur in die tijd.
1704 - 1708: dr. Joan van der Vorm, van wie alleen bekend is dat hij gehuwd was met Niesje Livius.
1708 - 1735: J. Doitsma. Hij was tot z'n dood rector en werd opgevolgd door de conrector Curtus Nordingh Doitsma, die
waarschijnlijk zijn zoon was. Ook hij stierf 'in het harnas'.
1754 - 1776: Johannes Biman. In laatstgenoemd jaar kreeg hij op hoge leeftijd ontslag 'salvo honore et sipendio'
(met behoud van eer en salaris), waarvan hij slechts twee jaar heeft mogen genieten.
1776 - 1803: Martinus Isacus de Crane. Ook bij hem maakte de dood een einde aan z'n rectorale loopbaan.
1803 - 1813: Ecco Epkema. Deze kwam uit Enkhuizen, waar hij waarschijnlijk rector (of conrector?) was van de daar
gevestigde Latijnse school. Hij nam twee leerlingen, die bij hem in de kost moeten zijn
geweest, met zich mee naar Hoorn, toen hij er als rector werd
'beroepen'. Na enkele jaren had hij het genoegen ook een eigen zoon als
leerling te mogen inschrijven. Mobieler dan z'n voorgangers verliet hij
de school in 1813 om zich te vestigen in Middelburg, naar we mogen
veronderstellen eveneens als rector.66)
1813 - 1826: Johannes Samuel Swaan. 1826 was voor hem het jaar van
overlijden. Hij liet een vrouw, twee zoons en vijf dochters achter.
Zijn opvolger, schrijft Abbing, werd benoemd 6 december 1826. Dat was
hij dus zelf. Reeds enige tijd als conrector in Hoorn werkzaam, zou hij
nog veertig jaar lang z'n krachten aan de reeds kwijnende school geven,
zonder haar van de ondergang te kunnen redden. Abbing heeft meer
bekendheid gekregen als de (tweede) geschiedschrijver van Hoorn dan als
rector van de Latijnse school.67) Aangezien een mogelijke wisselwerking
tussen deze twee functies ons ontgaat heeft een uitwijden over z'n
historische arbeid hier geen zin.
De dagelijkse gang van zaken op de Latijnse school in Hoorn moet zich
zelf inde twee eeuwen, waarover we gegevens bezitten,68) grotendeels
gelijk zijn gebleven. Maar - men verkijke zich niet - er deden zich ook
veranderingen voor. Oorspronkelijk (d.w.z. sinds 1704) waren er drie
klassen: de suprema, de media en de infima (classis), ook wel tertia,
secunda en prima genoemd. De leerlingen van iedere klas waren verdeeld
in majores (oudsten) en minores (jongsten). De laagste klas had nog een
afdeling novitii.69) Pas in de jaren 1815 - 1816 verdween de oude
indeling om plaats te maken voor een systeem van zes zelfstandige
klassen, die werden aangeduid door de namen prima, secunda, tertia,
quarta, quinta en sexta. De prima was nu de hoogste klas.
Ook in de schooltijden kwam (in 1804) verandering.70) Gedurende de
'wintermaanden' (1 november tot 1 maart) werden de lessen gegeven van 9
- 11.30 uur en van 14 - 16 uur. De overige maanden begon en eindigde
men, zowel 's morgens als 's middags een half uur later.
61) Bedoeld is dus Benningbroek, dat vroeger ook werd geschreven als Benne(n)broek.
62) Hadrianus Junius ging niet in Hoorn, maar in Haarlem op de Latijnse school, waar hij later ook rector werd.
Petrus Hoogerbeets bezocht de school in zijn geboortestad wel. Jan Pietersz. Coen werkte op de leeftijd dat anderen
nog 'ter schole' gingen op een Italiaans handelskantoor. Van Claes Baemtsz. uit Hauwert (bekend door zijn Geschiedenis
van West-Friesland) kan op goede gronden worden vermoed dat hij de Hoornse school bezocht.
63) Dit moet een zoon zijn van de dichter Bilderdijk en Kath. Wilh. Schweickhardt. In 1799 bevond Bilderdijk zich in
Duitsland, in 1809 in Amsterdam. Wat de reden was om Julius Willem in Hoorn te laten inschrijven, is niet duidelijk.
Mogelijk was hij bij rector Epkema in de kost.
64) Abbing, Geschiedenis van Hoorn, Bijlagen, pag. 50.
65) Het eindjaartal is van Abbing, het beginjaartal is gegrond op de waarschijnlijkheid dat hij het (nieuwe?)
inschrijvingsregister (zie boven) is begonnen en - gelet op het handschrift voortzette tot 1704.