De aanwezigheid in en de afvoer van vuil water uit de stad is door de eeuwen heen een groot probleem geweest, als was het maar vanwege de stankoverlast. In de 14e en 15e eeuw werden de vele stadswateren of burgwallen van Hoorn gebruikt als open riolen. In de 16e en 17e eeuw zijn een aantal burgwallen overwelfd of overkluisd en veranderd in ondergrondse riolen. Het stadsbestuur stond voor het probleem om de burgwallen en riolen op de een of andere manier door te spoelen en het stinkende vuile water ergens buiten de stad te lozen. In 1579 heeft het stadsbestuur de ingrijpende beslissing genomen om zeewater in de stad in te laten, teneinde op de gang van het getij en vanaf 1624 mede geholpen door twee windwatermolens buiten de Noorderpoort, een aantal van de belangrijkste burgwallen en riolen te kunnen doorspoelen met zeewater. Het vuile water is in de loop der tijd afwisselend en/of deels geloosd op het polderwater van de Westerkogge en de Oosterpolder (niet het zoute zeewater) en rechtstreeks op de Zuiderzee.
In verband met de strikte scheiding tussen het zoute en het zoete water in
de stad zijn op diverse plaatsen scheepsoverhalen gebouwd, zoals bij het Watertje
(tussen de zoete Oosterpoortsgracht en de zoute Vollerswaal), op het Dal (tussen
het zoete water van het Munnickenveld en de zoute Turfhaven), en op het Breed
(tussen het zoete water van de Vale Hen en het zoute water van de Turfhaven
en het Achterom). De complexe uitwateringssituatie tussen Hoorn en de Westerkogge
wordt meer in detail besproken in twee afzonderlijke websites:
Hoorn, 1615 (Kaart van Velius). Rechtsonder de Tocht die
uitmondt in de stadsgracht. Waterpoort naar het Nieuwland. Overhaal op het Dal.
Boven scheepjes in de Turfhaven. Gouw en Ramen overwelfd. Windmolen op de stadswal.