Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed
Hoorns Biografisch Woordenboek (HBW)

Henricus Bruno (1620-1664)

Henricus Bruno (1620-1664)

Personalia

Geboren: ca. 1620 in of nabij Edam
Overleden: 22 april 1664 in Alkmaar
Zoon van: Martinus Bruno, hervormd predikant, en Heyltje van de Heuvel
Huwelijkse staat: ongehuwd
Woonplaatsen: achtereenvolgens Edam, Alkmaar, Leiden, ’s-Gravenhage, nogmaals Alkmaar,
Rhenen, Hoorn
Studie: theologie te Leiden, 1635-1638
Beroep: leraar, dichter
Functies:
- huisleraar van de kinderen van Constantijn Huygens in ’s-Gravenhage, 1638-1647
- praeceptor (leraar) aan de Latijnse school in Alkmaar, 1647-1648
- rector van de Latijnse school in Rhenen, 1648-1649
- conrector (plaatsvervangend rector) aan de Latijnse school in Hoorn, 1649-1660

Levensloop

Hendrik Bruno werd als tweede zoon geboren in een predikantenfamilie in de buurt van Edam. Zijn grootvader, Jan Jansz. De Brune, was hervormd predikant in Edam, zijn vader in Middelie, Hobreede en Kwadijk, Heemstede en Alkmaar. Na de Latijnse school gevolgd te hebben in Alkmaar (?), werd hij in 1635 ingeschreven aan de Universiteit van Leiden, waar hij theologie ging studeren. Hij maakte deze studie niet af: als dichter in het Neolatijn had hij al zoveel faam verworven, dat Constantijn Huygens hem in 1638 vroeg gouverneur te worden, belast met de opvoeding van zijn kinderen, met name voor het onderwijs in de Latijnse taal. Het overlijden in 1637 van zijn echtgenote, Susanna van Baerle, en zijn eigen veelvuldige afwezigheid als secretaris van de Prins van Oranje, noopten Huygens daartoe. Mirkinius, de vorige huisleraar, had Hendrik aanbevolen, omdat deze beter in de Neolatijnse poëzie thuis was dan hijzelf.

Huisleraar bij Constantijn Huyghens in ‘s-Gravenhage

Begin november 1638 nam Hendrik zijn intrek in het nieuwe huis van Huygens aan het Plein in ’s- Gravenhage. De volgende tien jaar bracht hij de kinderen van Constantijn Huygens, onder diens strikte supervisie, zoveel kennis van het Latijn bij dat zij het onderwijs aan de universiteit konden volgen en zich vrijelijk konden bewegen in de kringen van de geleerden die hun ouderlijk huis regelmatig bevolkten. Henricus Bruno, zoals hij zich meestal noemde, bleek in didactisch opzicht een verre van ideale leraar, maar Huygens handhaafde hem, omdat hij hem tevens gebruikte als een van zijn literaire secretarissen. Henricus corrigeerde zijn werk, onderhield contacten met andere auteurs en voerde onderhandelingen met uitgeverijen. Door menig geleerde werd de autoriteit van Bruno op het gebied van het Latijn hoger aangeslagen dan die van Huygens zelf.

Leraar aan de Latijnse school in Alkmaar

In de zomer van 1647 ontsloeg Huygens hem, omdat aan zijn onderwijstaak een einde gekomen was.
Als literair recensent bleef hij nog wel af en toe gebruik van hem maken. Bruno probeerde intussen de kost te verdienen als brooddichter, d.w.z. hij maakte op bestelling gedichten voor feestelijke gelegenheden. Hij verhuisde naar Alkmaar, waar hij leraar werd aan de Latijnse school op voorspraak van zijn vader, die daar predikant was. Hoewel Huygens grote bedenkingen had geuit tegen een loopbaan van zijn vroegere protegé op een Latijnse school, zette hij zijn netwerk toch in om Bruno aan een baantje te helpen in Rhenen, waar hij, ver weg aan de grens tussen Utrecht en Gelderland, in zijn eentje een schooltje mocht gaan bemannen.

Rector in Rhenen

In juni 1648 werd Hendrik Bruno als rector aangesteld in Rhenen, waar hij zich al snel totaal niet op zijn plaats voelde. Zijn kontakten met Jan van Foreest, vroedschap en burgemeester van Hoorn, kwamen hem nu goed van pas. Omdat hij diens literaire werk becommentarieerde, vroeg hij hem een wederdienst, want hij wilde in aanmerking komen voor een vrijgekomen plaats aan de Latijnse school in Hoorn. Dat lukte via Van Foreest. In april 1649 werd Bruno ontslagen in Rhenen.

Latijnse school in Hoorn

Klachten van de burgerij van Hoorn over een ongeregelde gang van zaken op de Latijnse school leidden in 1648 tot een verzoek aan de burgemeesters en de vroedschapsleden om samen met de scholarchen (toezichthouders) een rapport op te stellen. In november was het verslag gereed: er was een nieuw reglement gemaakt en er werden nieuwe gedragsregels voor de leraren vastgesteld. In de tweede helft van november werd binnen dat kader contact gelegd met Hendrik Bruno, die als een nieuwe sterke man werd binnengehaald. De voorspraak van Van Foreest en de langdurige omgang met Constantijn Huygens binnen de hofkringen in ’s-Gravenhage gaven de doorslag, zo men al iets heeft af geweten van zijn slechte reputatie op didactisch gebied. In de zomer van datzelfde jaar nam Bruno zijn intrek in Hoorn.

De bronnen over de jaren daarna zijn schaars, maar duidelijk wordt wel dat hij verschillende pogingen deed uit Hoorn weg te komen, dat er berichten waren over openbare dronkenschap en dat er al in 1656 opnieuw sprake was van een crisissfeer op de Latijnse school. Er werd om een nieuw rapport gevraagd, dat uiteindelijk pas in 1660 verscheen. Ten aanzien van Hendrik Bruno werd geoordeeld ‘ dat den Conrector Bruno bij haer Edelen eenparig was geoirdeelt niet langer bequaem te wesen omme aldaer gecontinueert te werden’. Ook het gegeven dat het meeste literaire werk van Bruno juist in deze jaren op de markt kwam, wijst op zijn geringe betrokkenheid bij het functioneren van de school en het onderwijs.

Na zijn ontslag in 1660 regelde de vroedschap van Hoorn een plek voor hem in het St. Pietershof aan het Dal. Daar sleet hij zijn laatste jaren. Hij verbleef veelvuldig in Zeeland, waar hij bij een oude studie- genoot, Rochus Hoffer, onderdak vond in diens buitenplaats in Zierikzee. Tijdens een bezoek aan Alkmaar overleed Henricus Bruno op 22 april 1664. Zijn bibliotheek werd 15 juli van datzelfde jaar geveild door Abraham Isaacsz. van der Beek, boekhandelaar en uitgever in Hoorn.

Bruno als literator

De vele contacten met literaire auteurs die Bruno overhield aan zijn verblijf in ’s-Gravenhage en zijn belangstelling voor het bevindelijke religieuze erfgoed van de Nadere reformatie maakten hem een bekende figuur in het literaire leven rond het midden van de zeventiende eeuw. Religieus getinte poëzie, vertalingen van klassieke auteurs en gelegenheidsgedichten vormen de hoofdmoot van zijn literaire productie. Hij kon daarbij niet tippen aan de echt groten van zijn tijd en is dan ook vrij snel na zijn overlijden in de vergetelheid geraakt. Een goede indruk van wat hij zijn belangrijkste werk vond op literair gebied biedt zijn postuum uitgegeven, maar nog door hemzelf geredigeerde verzamelbundelbundel, Mengelmoes uit 1666.

Publicaties

- Davids Psalmen na de nieuwe oversettinge, op even veel veersen als van Dathenus, en geheel op noten en op een sleutel gestelt (Amsterdam, Cornelis de Leeuw), 1656.
- Klaegh-liederen Jeremiae en het Hooghe-Lied Salomons, 1656.
- Het boek Jobs, den Prediker, Spreucken en Hooghe-Liedt Salomons, mitsgaders de Klaegh-liederen Jeremiae (Hoorn, Abraham Isaacsz. van der Beeck), 1658, een gedeeltelijke herdruk van de uitgave van 1656.
- Publii Virgilii Maronis Eclogae ofte Harders-kouten (Hoorn), vertaling van de herderszangen van Vergilius, 1658.
- Ovidii Wapen-twist van Ajax en Ulyses en veranderingh van Ajax bloedt in een hyacinth (Hoorn), vertalingen uit de Metamorfosen van Ovidius, 1659.
- Vertalinghe van Horatii Epodon, ’t Samenspraeck tusschen Horatius en Lydia (Hoorn), vertaling van gedichten van Horatius, 1659.
- Thomas Morus, ofte verwinninge van Geloof en Stantvastigheydt (Hoorn), een berijming van een toneelstuk van Puget de Serres, 1660.
- Talrijke gelegenheidsgedichten, drempelgedichten en bijdragen aan dichtbundels, deels opgenomen in zijn postuum verschenen verzamelwerk Mengelmoes uit 1666. (zie beneden bij de bronnen)