Twee tekstgevelstenen van het gesloopte lijkwassingshuisje “Metah” van de in 1968 geruimde
Joodse begraafplaats, die ter plaatse lag op ongeveer de hoek De Weel-Westersingel. De sloop stond in
verband met de aanleg van De Weel. De graven zijn overgebracht naar een nieuwe afdeling voor Joodse
graven op de Algemene Begraafplaats aan de Berkhouterweg. De vertaling van de Hebreeuwse tekst op de
linker steen: “de eerste steen voor de funderingen van dit huis is gelegd door Baruch van Kleef,
parnas [Israëlisch kerkvoogd] van de Heilige Gemeente Hoorn in de tijd van de uitbreiding van de
begraafplaats op 12 Ijar 5678 [woensdag 24 april 1918]”.
De tekst op de rechter steen luidt: “in het jaar 5537 [1777] werd als eerste begraven Mozes zoon
van Abraham. Hij verzwelgt de dood voor eeuwig en de Heer onze God veegt de traan van elk gezicht en
wist de smaad van zijn volk voor de gehele aarde. Jesaja 25:8”. Zie voor de plaats waar de synagoge
heeft gestaan
Italiaanse Zeedijk 120/122.
Een steen met een en profil en in reliëf uitgebeeld naar links gaand paard. Afkomstig van de hoefsmederij aan West 36.
Een gesneden eikenhouten paneel dat een vrouw op een berrie voorstelt die door een man over het ijs
wordt voortgetrokken. Het paneel is afkomstig van het buitenhek van de in 1502 gebouwde en rond 1800
gesloopte oude Westerpoort. Het werd herplaatst in de in 1806 gebouwde en in 1871 weer gesloopte nieuwe
poort. Volgens de meest gangbare opvatting is hier de vlucht van Lambert Melisz. en zijn moeder van
Westzaan naar Hoorn uitgebeeld. Deze vlucht zou op 20 februari 1574 hebben plaatsgevonden vanwege de
Spaanse aanval op Krommenie en Westzaan. Rond die tijd lag er een Spaanse afdeling in Assendelft, die
op 19 januari over de bevroren watergangen en rietlanden optrok naar de Staatse Schans van Krommeniedijk,
die zij moordend en brandstichtend onder de voet liep. Vervolgens namen de Spanjaarden op dezelfde wijze
Krommenie zelf in. Daar de Staatse troepen die zich te Westzaan ophielden het hazenpad kozen, kon Westzaan
zonder slag of stoot worden ingenomen. De bevolking werd door de Staatsen aan haar lot overgelaten en
sloeg vervolgens ook op de vlucht. Onder deze vluchtelingen waren Lambert Melisz. en zijn moeder.
Zie verder Bijlage 29.
Een gevelsteen van Bentheimer zandsteen met een voorstelling van een jonge vrouw met een tegen de borst gehouden baby en aan haar voeten een staande naakte kleuter. Op de steen staat voorts twee maal het jaartal 1635 afgebeeld.
Een steen met een afbeelding van twee platte kazen op elkaar met erboven “IN DE” en
daarbovenop nog een ronde kaas, geplaatst op een plank. Onder de afbeelding staat het woord kaas. Het
formaat van de gevelsteen, de bewerking ervan en het materiaal komen overeen met de steen met de
“schuyt”. Deze twee stenen zijn door hun schenker tegelijk aan het museum aangeboden,
hetgeen erop wijst dat zij bij elkaar horen.
Zie bladzijde 200.
Theodorus Velius is de eerste die de vlucht van Lambert Melisz. en zijn moeder vermeldt, en wel in de
tweede druk uit 1617 van zijn Chronyck van de Stadt Hoorn. De naam Lambert Melisz. noemt hij
niet, hij heeft het slechts over een “huysman van Westzanen”. Ook de zeventiende-eeuwse
Zaanse historicus Hendrik Soeteboom noemt de vluchteling een “huysman van Westzaan”.
In de door Sebastiaan Centen bewerkte vierde druk van Velius' kroniek uit 1740 duikt de naam van Lambert
Melisz. wel op. Mogelijk heeft Centen geput uit een aantal akten van de jaren 1585-1594, die in een
onderzoek uit 1984 van de geschiedkundigen Honig en Lootsma ook genoemd worden. In deze akten is namelijk
wél sprake van een Lambert Melisz., een Hoornse poorter geboren in 1536 of 1537 en behorende
tot de gezeten burgerij. Deze Lambert zou inderdaad naar Westzaan getrokken zijn om daar zijn
moeder te redden uit het oorlogsgeweld. Van een overhaaste vlucht met een berrie of iets dergelijks
wordt hier geen gewag gemaakt.Ook dr. S. Hart heeft een poging ondernomen om de juiste toedracht van
de overlevering boven water te krijgen. Het boeiende verslag van het resultaat van zijn nauwgezette
en uitgebreide onderzoek is te lezen in het jaarboek van 1957 van het Historisch Genootschap Oud
West-Friesland. Op grond van niet eerder geraadpleegde schriftelijke bronnen komt hij tot een aantal
beweringen. Onder meer concludeert hij dat de Hoornse poorter Lambert Melisz. niet de vluchteling geweest
kan zijn. Wel had deze iets te maken met een zekere “huysman van Westzanen”. Volgens Hart
is het ene Heijnderick Jacobsz. Oetkens (of Oetghers) geweest die zijn grootmoeder (dus niet zijn moeder!)
Treijn Heijndericksdr., weduwe van Cornelis Oetkens, uit haar benarde positie in Westzaan heeft
gered. In dit bestek voert het helaas te ver nader op dit onderzoek in te gaan. Voor twijfelaars over
de juiste naamgeving is het wellicht een troost dat de vlucht op zich door geen enkele bron wordt ontkend.
Het beeld van de vlucht op het houtgesneden paneel was als replica ook in een gevelsteen uitgebeeld.
Deze gevelsteen bevond zich boven de toegangsdeur van het toenmalige logement “'t Onvolmaakte
Schip” op de hoek Breed/Westerdijk. Onder de afbeelding op de steen stond te lezen (met het jaartal
1573 in plaats van het juiste 1574):
Doen Dwingelandy den Staat en Westzaan dede zugten
Bevrijd dees Brave Soon syn Moeder van de Doot,
En quam op dit vatsoen, van daar tot hier toe vlughten
So blijft een Edel Kind syn Ouders trouw in noot
ANNO 1573
Helaas is dit gebouw in 1968 tot de grond toe afgebrand. Daarbij is ook de gevelsteen verloren
gegaan.
Dat de dramatiek van de geschiedenis ook kunstenaars heeft geïnspireerd blijkt uit een schilderij
van Jan Hendrik van de Laar (1807-1874). In 1854 schilderde hij in de toen in zwang zijnde romantische
stijl op dramatische wijze de smeekbede om behoud van moeder en zoon bij de Spaanse aanvoerder,
omringd door soldaten. Op de achtergrond zijn vaag de contouren van Hoorn te zien met onder meer de
Westerpoort. Net als het houten paneel bevindt dit schilderij zich in het Westfries Museum. Zie voor
een houten gevel“steen” ook
Munnickenveld 17-19.