Hier zien wij een replica van een gevelsteen met drie tulpen en het jaartal 1755, geplaatst tijdens
de restauratie van de kerk in 1992-1993. Het origineel bevindt zich in het Westfries Museum (zie ook
Hoofdstuk 3).
De geschiedenis van deze steen is verbonden met die van “Het huis met de drie
tulpen”, dat gestaan heeft op de plaats van de huidige H.H. Cyriacus en Franciscuskerk, Grote
Noord 15.
Het huidige pand met nummer 13 zou de pastorie geweest zijn van de roomskatholieke schuilkerk
“De drie tulpen”. Die stond hier ten westen van. De bekende Haarlemse bollenkweker J.H.
Krelage had een grote verzameling boeken, prenten en andere curiositeiten aangelegd op het gebied van
plant- en tuinbouwkunde. In 1878 had hij de hand weten te leggen op de gevelsteen “De drie
tulpen”. Hoe hij deze precies in zijn bezit gekregen had is onbekend. Zijn zoon E.H. Krelage
stond de steen in 1923 af aan het Westfries Museum, maar op 30 maart 1949 kwam hij opnieuw onder de
hamer, en wel bij Herzberger te Amsterdam. Thans bevindt de steen zich weer onder de hoede van het
museum.
Naar de niet gestaafde mening van geschiedschrijver C.A. Abbing zou het pand met nummer 13
“Het huis met de drie tulpen” zijn geweest en in 1636 voor drie tulpen zijn verkocht. Van
Lennep en Ter Gouw vermelden hetzelfde in hun werk De Uithangtekens in verband met Geschiedenis en
Volksleven beschouwd; waarschijnlijk hebben zij dit van Abbing overgenomen.
In de jaren 1636-1637
vertegenwoordigde de tulp een verbijsterend hoge waarde. Men sprak van tulpomanie en tulpengekte. In
het Holland van die tijd werd de tulp wel als “Gods uitverkoren bloem” beschouwd. Volgens
Mike Dash, een Engelse geschiedkundige die de tulpenhausse heeft onderzocht, begon de tulpengekte in
Hoorn en breidde zij zich als een olievlek uit naar andere gewesten, tot in het buitenland.
“Daar was deze verkoop (…) één [voorbeeld] van”, aldus Dash. Deze
uitspraak betekent dat ook hij zich aansluit bij de zienswijze van Abbing en Van Lennep, echter zonder
dit te motiveren.
Een ander voorbeeld van de tulpengekte in West-Friesland geldt de verkoop van een
boerderij die “voor een handvol tulpen” van de hand ging. Bezittingen werden belegd in
tulpen en tulpen waren algemeen betaalmiddel, totdat de ineenstorting van de tulpenhandel in 1637 een
feit werd. Puissant rijken gingen failliet of werden straatarm. Zie verder
Bijlage 1.
B. Renckens trekt in zijn artikelenreeks “Hoornse Historie” in het Noord-Hollands Dagblad
(1974-1980) de bedoelde verkoop van Grote Noord 13 in twijfel. Hij voert een verkoopakte uit 1632 op,
waar een reëel verkoopbedrag in genoemd wordt. Een tweede verkoopakte, uit 1643, noemt eveneens
een redelijke verkoopsom. Een schriftelijk bewijs van een mogelijke verkoop in of rond 1636 –
laat staan tegen een paar tulpen – is hij nergens tegengekomen. Wel is in de tweede akte voor het
eerst sprake van “het huys daer drie tulpen in de voorgevel staen”. Ook de rooms-katholieke
schuilkerk wordt genoemd. In 1755 verleenden “Burgemeesteren en Vroedschappen” toestemming
voor een ingrijpende verbouwing van de schuilkerk “De drie tulpen”, westelijk van de pastorie
waar de steen zich volgens Abbing in zou hebben bevonden. Drie panden ten westen van nummer 13 werden
samengetrokken en van een ononderbroken voorgevel voorzien. Ter plaatse van deze panden werd vervolgens
in 1879-1882 de huidige Cyriacuskerk van bouwmeester A.C. Bleijs gebouwd.
De gevelsteen die zich nu in
het museum bevindt, vertoont zoals vermeld het jaartal 1755. Ervan uitgaande dat dit het jaar van
vervaardiging was, ziet de steen er gezien zijn ouderdom niet erg verweerd uit. Het laatste zou een
gevolg kunnen zijn van de relatief korte tijd dat hij zich daadwerkelijk in een gevel heeft bevonden,
namelijk van 1755 tot 1878. De beeltenis is uitgevoerd volgens de ontwerpopvattingen van de stijlperiode
waarin 1755 valt. Op grond hiervan lijkt het dat aannemelijk dat de gevelsteen inderdaad uit dat jaar
stamt. Voorts moeten wij er volgens de genoemde verkoopakte uit 1643 vanuit gaan dat als er reeds een
gevelsteen “De drie tulpen” bestond vóór de verbouwing van 1755, deze zich
bevond in de gevel ten westen van Grote Noord 13 (de pastorie); in de gevel dus van de schuilkerk en
niet, zoals Abbing meent, in de gevel van de pastorie zelf.