Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Hoorn in de Middeleeuwen

Vijfde hoofdstuk: Langzame opleving (± 1494 - ± 1520)

Pagina 113

… omwalling opgenomen, terwijl de wal tusschen Noorder- en Westerpoort verder buitenwaarts werd gebracht. 1

Dit relaas leidt tot de vraag: waarom moest Hoorn betrekkelijk zoo kort na de rampzalige jaren van Maximiliaan's regentschap worden uitgebreid?

We weten dat tal van huizen kloosterbezit werden en de geestelijke heeren vaak de woningen lieten afbreken en de daarbij behoorende erven binnen hunne muren trokken, zoodat het aantal huizen, mede door achteruitgang van handel en verkeer, sterk afnam. 2 Nu verboden stedelijke keuren echter soms de kloosterheeren op den ingeslagen weg voort te gaan, ook in Hoorn, zooals Velius meldt. 3 zoodat er niet méér terrein voor huizenbouw verloren ging. En de aangroeiende bevolking kon zich dus voorloopig van een dak voorzien. Hoe sterk moet echter die aanwas geweest zijn, dat ze de magistraat tot uitlegging der wallen noopte? Dat handel en verkeer nog niet bloeiden als voorheen, hopen we straks nader aan te toonen, dat de pest, die geesel der Middeleeuwsche bevolking, de Hoornsche burgerij nog in 1493, 1500 menschen had ontrukt, is bekend. En toch vergrooting van grondgebied om de snel aanwassende bevolking te herbergen. De treurige toestand van de dijken en de herhaalde overstroomingen dientengevolge geven een verklaring van dat feit.

In aansluiting bij wat we vroeger over de zeeweringen hebben geschreven, is het volgende nog vermeldenswaard.
In 1493 waren, als een poging om het toezicht te centraliseeren, dijkmeesters aangesteld onder wier contrôle de dijken werden gemaakt en onderhouden, maar reeds in 1497 werd dit instituut opgeheven. 4 Toch was dit onjuist, want de dijken verkeerden in een deplorabelen toestand. Zoo zien we vredemakers, en kerkmeesters van Wognum aan Hoorn meedeelen, dat al de dorpen onder den zwaren Soutendijc, evenals Wognum, hun slechte omstandigheden aan den landsheer zullen uiteenzetten, opdat de Noorderdijk, waarvan hun aller „heil afhangt, in goeden staet moge geraecken”; de toestand van het dorp is aan Hoorn voldoende bekend, maar de kerk vooral verkeert in treurige geldelijke omstandigheden. 5

1 J. J. Doesburg, West-Friesland's hoofdstad, p. 48.
2 P. J. Blok, Een stad in het Bourg.-Oost-tijdperk. p. 9.
3 Pols, Westfriesche stadsrechten II, art. 191.
4 G. de Vries Az,: Dijk- en Molenbestuur, p. 61.
5 Inv. G. A.: regest. No. 1236.