Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Hoorn in de Middeleeuwen

Vierde hoofdstuk: Verval (± 1477 - ± 1494)

Pagina 105

Godwout; Jhesus; Item ghy gue heren dit is dirc pietersz moer erf anderhalf hondert gulde⁻ en 15% gulde⁻; — — — al soe vaerlic help mij god en al sijn heylighen; — — — dat hem soe help god en sijn heilighe⁻.”

Ten overvloede worden hier nog eenige cijfers gememoreerd uit het materiaal, verzameld door de „Enqueste” in 1494 door de regeering gehouden om den belastingaanslag nader vast te stellen.
Daaruit blijkt dat het aantal haardsteden in de stad en de omliggende dorpen, die fiscaal  met haar een geheel uitmaakten, 1300 bedroeg, terwijl dit aantal in 1477 2200 was geweest.

Wat den handel betrof, in 1470 voeren per maand 16 schepen beladen met asch, teer, pek, huiden, kaas en boter uit, in 1494 slechts 2.

In 1477 bezat de stad 40 marsschepen (groote koopvaarders) te zamen met de haar omliggende dorpen en 114 Rijnsche schepen. In 1494 woonden er nog maar 20 kooplieden, terwijl de rest der bevolking, die 600 manshoofden telde, met harden arbeid de kost moest winnen, meest als „bootslui en huyrlingen”. Het bezit dezer kooplieden bestond uit 7 „ghemaerssche schepen” en 25 à 26 „cogge”- of Rijnschepen.

De draperie had na 1470 in Hoorn zulk een gevoeligen knak gekregen, dat er tijdens hertog Karel tienmaal zooveel grondstof werd gebruikt als in 1494. 2

Het derde bestaansmiddel, de veeteelt, had ook sterk geleden. Terwijl in hertog Karels tijd 900 à 1000 ossen geweid werden voor de markt van St.-Lucas te Haarlem en bovendien nog 4 à 500 in den winter, was het aantal in 1494 niet hooger dan 125.

De afname van de financieele draagkracht der bevolking blijkt uit de cijfers der schotponden: in 1470 10150 pd.; in 1494 2500 pd. 3

De algemeene ellende wordt nog eens samengevat in de volgende termen:
„waren sy geabandonneert te vuyre en te zwaerde alzoe dat …

1 In de Informacie staat: „De burgemeesteren (van Hoorn) gevraagd uit kracht van welk octrooi ze die dorpen verpondden en belastten: geantwoord geen, maar doen als de voorouders gedaan hebben en stellen ten hoogste 3 Rijnsche guldens op elk schotpond”.
Ter vergelijking diene dat in de rek. 1464 de heffing 4 st. per pd. was in de stad zelf.
2 W. van Ravesteyn Jr., Onderzoekingen over de economische en sociale ontwikkeling van Amsterdam, gedurende de 16e en 't eerste kwart der 17e eeuw.
3 1 pond was de aanslag voor 25 nobelen of ± 100 gld.