Enkhuizen waren alle daar vertegenwoordigd. Men besloot voortaan te weigeren het zoogenaamde ruitergeld
af te dragen. In Hoorn vestigde zich een permanent comité dat naar bevind van zaken zou handelen.
Het fort in 1482 door Lalaing gebouwd. was den opstandelingen een doorn in het oog en daarom verzocht
men de regeering het te mogen afbreken.
Na bekomen verlof werd met alle macht aan 't werk getogen en was het fort spoedig verdwenen.
Toch gelukte het de magistraat het binnentrekken van garnizoen te voorkomen. Tegen vergoeding van 400
gulden stemde Willem van Schouwenburg, een kapitein van hertog Albrecht, er in toe met zijn krijgsknechten
buiten te blijven. 1
Het schijnt dat de Hoornsche schout, Jan van Scagen, de verdwijning van het fort betreurde en den inwoners
der naburige dorpen de schuld gaf van de verwoesting. Namens den procureurgeneraal werd hem gelast de
ter markt komende dorpelingen niet langer lastig te vallen wegens het afbreken van het blokhuis, daar
dezen daarvoor volledige vergiffenis van den landsheer hadden ontvangen. 2
Intusschen bleven de plattelanders, waaronder veel gespuis school, in Hoorn vertoeven, terend op de
zakken der beter bedeelde poorters. Met een zoet lijntje wist de magistraat ze ten slot te de stad te
doen ontruimen, ze trokken naar Alkmaar, waar ze weldra heer en meester waren, onderweg de kasteelen
Nieuwburg en Middelburg verbrandende. De stadhouder toog naar Alkmaar, viel bijna in een hinderlaag,
maar slaagde er niet in de havelooze bende te vernietigen. Integendeel, het „Kaas- en Broodvolk”,
waartoe ook enkele Hoornschen behoorden, begaf zich naar Haarlem en pleegde daar allerlei gewelddaden.
2 Mei 1492 waarschuwde Medemblik de stad Hoorn voor een drietal Rijnschepen met roovers, die daar ook
in het Span geweest waren, maar met onbekende bestemming waren weggevaren. En drie dagen later herinnerde
Alkmaar, Hoorn aan de overeenkomst tusschen de West-Friezen en Kennemers gesloten en vroeg soldaten naar
Haarlem te zenden. De Kennemers waren zeer verwonderd, dat Hoorn zijn verplichtingen niet nakwam. Het
stadsbestuur schijnt berouw gehad te hebben, dat het zich met het „Kaas- en Brood-oproer”
had ingelaten, want in het voorjaar van 1492 wees het den stadhouder er nadrukkelijk op dat het
met …