Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Hoorn in de Middeleeuwen

Vierde hoofdstuk: Verval (± 1477 - ± 1494)

Pagina 87

… dienen genoemd te worden, tot wanhoop gebracht. De regeering, die juist in deze periode geen verlaging der belastingen kon gedoogen, eischte onverbiddelijk betaling. De stadhouder, Jan van Egmond, kwam zelfs persoonlijk met een talrijk militair geleide de in zijn oog onwilligen daartoe dwingen.

Nadat er een paar slachtoffers gevallen waren, vluchtte de plattelandsbevolking binnen Hoorn en Alkmaar, in haar wanhoop te kennen gevende, dat zij onmachtig was tot betaling en zich liever dood vocht tegen den dwingeland.

Het Hoornsche stadsbestuur vroeg verlichting van lasten en zond twee afgevaardigden Jonker Gerrit Albout en Lambert Jansz. Cruyff naar den Haag om dit verzoek te ondersteunen. Maar de stadhouder weigerde ze te ontvangen; op het bericht van deze weigering dreigde er binnen de stad een oproer uit te breken. 1

In Alkmaar kwam het tot gewelddaden en werd het huis van den rentmeester Mr. Claes Prins, Claes Corf genoemd, omdat hij door een dienaar daarin de penningen liet verzamelen, doorzocht om hem te vinden. Toen die poging zonder resultaat bleef, werd de dienaar gedood en het huisraad vernield. Door bemiddeling van de Haarlemsche magistraat, die den stadhouder bewoog zich terug te trekken, werd het oproer gestild. Maar van belastingverlaging was geen sprake, integendeel het landsbestuur eischte als een nieuwen last twee St.-Andriesguldens 1 van elk huis. Nu kwam zelfs aan de lankmoedigheid der Kabeljauwsche, regeeringsgezinde, besturen een einde en op initiatief van Hoorn verschenen daar afgevaardigden van de Westfriesche en Kennemer steden en dorpen om stelling te nemen tegen deze afpersing. Behalve …

… betaling der beden in de zwaardere munt en bracht daardoor veel bij tot den opstand van het Kaas- en Broodvolk.
(Inv. G. A.: regest, No. 212). P. J. Blok, Een Hall. stad in het Bourg.Oost. tijdperk (p. 338); Een Holl. stad in de Middeleeuwen, p. 86.
Reeds in het begin van de 15e eeuw had men getracht het telkens slaan van nieuwe munten te voorkomen door betaling van een belasting, de „sleyscat” die geheven werd in verhouding van het grondbezit, van iederen morgen betaalde men 1 groot.
De St-Andriesgulden gold in
1480 - 24 st.
1487 - 36 st.
1488 - 42 st.
1489 - 60 st.
Te midden van al deze ellende treft een post in de Rek. 1490: „Item die gheselle die die passie ons Heren speelden”.

1 Velius-Centen, p. 148, 150-152; een St.-Andriesgulden = een Vlaamsch pond groot; Rek. 1490.