Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Hoorn in de Middeleeuwen

Vierde hoofdstuk: Verval (± 1477 - ± 1494)

Pagina 78

Jan van Egmond maakte zich in het begin van 1481 meester van Leiden en Dordrecht; de stadsregeering werd bang en woonde een dagvaart te Gouda bij met Utrecht en Amersfoort, waar maatregelen werden beraamd om de plannen van de landsregeering te dwarsboomen. 1 Inmiddels was gebleken, dat een zachte aandrang van den stadhouder om intrekking van die vernederende beloften te verkrijgen niet mocht baten en toen besloot deze door te tasten. Hij verbood de verkiezingen op Goeden Vrijdag te houden, gelastte ze een maand uit te stellen en bedreigde de kiesgerechtigden met een boete van 2000 leeuwen (f 3000), wanneer ze niet naar dien last handelden.

De bewoners beschouwden deze bedreiging als een aanranding van hun privileges, lieten zich niet bevreesd maken en zetten de verkiezing door.

Toen is er vermoedelijk door de landsregeering nog een poging gedaan het weerspannige stadsbestuur tot rede te brengen, want 25 Nov. 1480 gelasten de stadhouder en de andere raden van Holland de bestuurders van Hoorn gevolg te geven aan de opdracht, die Joost Willemsz, secretaris van Maximiliaan en Maria hen zal overbrengen. 2

Lalaing liet de gekozenen naar den Haag komen onder voorgeven gewichtige zaken met hen te moeten bespreken en wierp ze daar in den kerker.

Hun plaats werd ingenomen door Kabeljauwschgezinden en Velaer werd weer tot schout aangesteld (1481). Onmiddellijk begon deze al zijn tegenstanders te verbannen, wat in het Hoeksche kamp groote verbittering wekte. Hoorn kreeg Amsterdamsch garnizoen onder bevel van Meinert Willemsz. De nieuwe regeering kwam al dadelijk in een moeilijke positie; daar het Hoeksche bestuur de burgerij te weinig belast had, was Hoorn in de bijdrage tot de algemeene belastingen te kort geschoten en die achterstand moest worden ingehaald. Dadelijk maakte de regeering gebruik van de veranderde situatie en de stadhouder gelastte Hoorn voor den strijd tegen de Hoeksche steden, Utrecht, Amersfoort, Montfoort c.s. in plaats van 220 man, 140 vreemde ruiters te zenden, elken ruiter tegen betaling van 6 gr. per dag en bovendien 70 man met gespleten of ongespleten wimpels en geen vierkante banieren. Bovendien moesten ze met schepen den toevoer uit de Zuiderzee naar Utrecht afsluiten. 3

1 Van Marle, p. 31, 32.
2 Inv. G. A.: regest, No. 940.
3 Aanvulling, Inv. 962a; Velius-Centen, p. 126.