Reeds voor 1428 had hij zijn invloed doen gelden. Toen de oorlog der Wendische steden tegen koning
Erik van Pommeren in 1426 was uitgebroken en de Sont geblokkeerd was, poogden de Hollanders alleen of
in verbinding met de Denen, die blokkade te verbreken. 1 Vijandelijke aanvallen der
Wendische steden waren het gevolg en talrijke klachten bereikten Philips daarover. Op een bijeenkomst,
waartoe de hertog Hoorn, Enkhuizen en de Zuiderzeesteden in 1427 met gezanten van Lübeck, Hamburg
en Lüneburg uitnoodigde, zou de verhouding onderling nader geregeld worden. Voorloopig zouden tot
1 Mei 1428 de vriendschappelijke relaties bestendigd worden en konden de Wendische kooplieden dus vrij
in zijn landen reizen en de Hollandsche schepen onbelemmerd doorvaren. 2 Doch reeds in
1428 klaagde de hertog, dat de voorgenomen dagvaart niet gehouden was en deelde hij de plundering mee
van een Hollandsch-Zeeuwsche vloot, van Noorwegen komend, door partijgangers van de Wendische steden.
Hij eischte onmiddellijk terugbetaling van het gekaapte goed en waarschuwde tegen het bezoek aan Holland
en Zeeland. 3
Over 't algemeen bleef de verstandhouding nog draaglijk gedurende eenige jaren. In 1430 vroeg Hoorn aan
Bremen hulp te verleenen, opdat enkelen van haar burgers de door den heer van Oldenburg geroofde goederen,
terug bekwamen 4 en in het volgend jaar verschenen twee afgevaardigden van Amsterdam en Hoorn
in Lübeck en gaven volmacht aan Johan de Lune om een door hen bevracht en door zeeroovers geroofd
schip uit Holstein terug te vorderen. 5
Kaperijen, door bewoners van Hoorn bedreven, kwamen echter ook voor. 6
In Mei 1435 werd er tusschen beide partijen, de Hanzeaten en de Wendische steden aan den eenen en Holland,
Zeeland en West-Friesland aan den anderen kant op een bijeenkomst te Brugge een bestand gesloten tot
Maart 1436, gedurende welken tijd de onderdanen van beide partijen vrij handelsverkeer zouden …