Hoorn in de Middeleeuwen
Eerste hoofdstuk: Opkomst (veertiende eeuw)
Pagina 4
… de eerste kerk gebouwd, die echter vijf jaar later afbrandde. 1
… elk van 3 weken lang, toestaat en den te betalen tol vaststelt. De Vlamingen brachten vnl. laken
naar Alkmaar en de West-Friezen voerden vee naar die streken. (Van Mieris II. p. 626).
Dat er reeds vóór 1339 Oosterlingen in West-Friesland kwamen, blijkt uit allerlei bronnen.
In de bekende uitspraak van den bisschop van Zuden en andere grafelijke raden over den Westfrieschen
zeedijk en allerlei twisten, die hiermee verband hielden, lezen we dat onder een aantal ingezetenen,
die dien dijk doorgestoken hebben, ook: „Bonikaien uyt Oesterlant en Gesten Zibrand” voorkomen
(Van Mieris II. p. 211/12).
Iets verder staat een twist vermeld tusschen Heer Doede van Herck, den priester, en Tembela over eenige
koeien, die hij haar ontvoerd heeft naar „Oesterlant„ (Van Mieris II. 213b). Verder treffen
we in de grafelijke rekeningen namen van vreemdelingen aan, die in West-Friesland stierven en waarvan
de graaf volgens het heerschend recht erfde (Fockema Andreae. Oud-Nederl. Burgerlijk recht I. p. 81).
Zoo in 1343/44 een post van „Oestener Doeden doit”, in Wognum, van Diddekijns doit, den
Oisterling”, in Opmeer (Hamaker, Graf, reken, II, p. 273, 363, 258, 243), van „Oisteren
Allants wijfs doit” in Veenhuizen. Niet al die Oosterlingen zullen in vee gehandeld hebben, ook
bier was een handelsartikel. Wel is dit te zeggen van de veekooplieden, van wie gekocht werd, ten
behoeve van 's Graven herberg of voor den Frieschen oorlog. Te Hoorn worden runderen gekocht van
„Abbe en Rense uyt Oesterlant” en vleesch van „Evert die Oisterling”, ergens in
West-Friesland (Hamaker II, p. 317, 420). Dat er behalve runderen, ook varkens uit 't Oosterland werden
gehaald. blijkt uit de zware boete, die een bewoner van Bovenkarspel den rentmeester in 1343 moet betalen
wegens het ontduiken van tol voor 60 varkens, die hij met een Oosterling uit „Oesterlant” had
vervoerd (Hamaker II,. p. 272. 299). De Oosterlingen kwamen dus niet alleen hier, maar de bewoners
van West-Friesland trokken ook zelf naar de vreemde gewesten.
Nog vroegere sporen van den handel tusschen West-Friesland en Oostland zijn te vinden in het stadsboek
van Wismar. dat tusschen 1250 en 1272 is te stellen. Eenige kooplieden uit Muiden, staat daar vermeld,
moesten 8 last koren betalen en als borg voor die betaling waren eenige handelaars aangewezen, w.o.
een zekere Nicolaus de Horne. Ook dit kan weder worden aangemerkt als een bewijs, dat Hoorn
vóór 1316 reeds bestond. Ten slotte zij nog vermeld, dat in die vroege tijden ook koren
uit het Oosten werd aangevoerd. Een algemeen statuut voor den koopman uit Oostland van 1319, door graaf
Willem III verleend, herroept een gegeven tolvrijheid, waarbij hij hem thans in tol gelijk stelt met
„die van Lübeck na den brieve, die si hebben van ons van biere, van coren ende van alrehande
guede”. (H. U. B. II, No. 340). Hieruit blijkt dat koren toen reeds een belangrijk handelsartikel
was der Hanzeaten op hun weg door deze landen. (Oudste handelsrek. 1284-1424. Dozy, p. 12-15; Opperman
in de Gids, 1908, IV, p. 534: Häpke. Hansische Geschichtsblätter 1913, p. 181 e.v. Zie ook
dissertatie blz. 17).
In 1340 en 1341I vinden we kooplui uit Pruisen en Westfalen. door Willem IV met een privilege begiftigd,
later door Margaretha in 1346 bevestigd, wat samenhangt met Willems tochten naar Pruisen en de zaken,
aldaar met de kooplieden verhandeld! (H. U. B. III, No. 663-668; Poelman, Bronnen tot de geschiedenis
van den Oostzeehandel I, No. 169-171; Hamaker II, p. 208).
1 Van Marle, p. 7.