Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Hoe in vroeger tijd de Hoornse burgemeesters en schepenen verkozen werden

Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 2e jaargang, 1947, No. 10, pagina 292-293.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: C. J. Stins.

In het jaar dat wij met "De Speelwagen" onze kruistochten door Noord-Holland begonnen, viel overal ons oog op aanplakbiljetten voor de verkiezingen. Is thans een ieder gerechtigd aan de verkiezingen deel te nemen, eertijds was dit anders. Het is daarom niet onaardig, om eens na te gaan, op welke wijze b.v. de Hoornse magistraat verkozen werd.
Reeds in 1398 verkoos men, blijkens een oud handvest van dat jaar, in Hoorn drie burgemeesters. De landsheer echter koos schout en schepenen.
In het jaar 1422 kreeg de stad officieel het privilege van Jan van Beieren (oom en tegenstander van Jacoba van Beieren) om drie burgemeesters te kiezen en zeven schepenen.
In 1452 kreeg zij van Philips den Goeden het recht er een vierden burgemeester bij te kiezen, die dan gekozen moest worden uit de aftredende burgemeesters. Deze werd dan de president van het college, met de titel van oud-burgemeester.
De verkiezing geschiedde elk jaar op Goede Vrijdag in de Grote Kerk. Dit ging op de volgende wijze:
Door de vroedschap werden 80 à 90 mannen aangewezen (z.g. keurmannen of boonlieden). Deze moesten drie jaar poorter zijn, "thien pondt schats hebben of daer en boven (een bepaald bedrag in de belasting dat met de jaren varieerde): Dats te weten, dat sy tot derd half hondert Nobelen gegoedt zijn ofte daerboven" (dit laatste duidt het bezit aan). Op Goede Vrijdag werden de keurmannen door de stadsboden opgeroepen. Eerst werd er dan een predikatie gehouden, waarna de oud-burgemeester op een verheven gestoelte in het koor der Grote Kerk plaats nam, met aan zijn rechterhand de schout.
De keurmannen liepen dan op een rij aan hem voorbij, waarbij zij geteld werden. Nu werden er in een zakje zoveel witte bonen gedaan, als er keurmannen waren; hieronder waren negen zwarte. Het zakje werd door den oud-burgemeester opgehouden en ieder trok een boon. Wie een witte trok ging heen, de negen mannen die een zwarte trokken bleven. Daarna ging men in optocht naar de consistoriekamer. Voorop de schout met dengene, die de eerste boon getrokken had, dan twee aan twee de overige acht, dan de secretaris der stad. De stoet werd gesloten door twee stadsboden en hellebaardiers, die buiten voor de deur wacht hielden. De schout nam nu de eed af, waarin zij verklaarden de kamer niet eerder te verlaten, voor zij vier burgemeesters en een en twintig candidaten voor schepenen gekozen hadden, uit welke laatsten de schout (na 1733 de burgemeesters) zeven schepenen koos. Zij waren vrij deze mannen uit de gehele burgerij te kiezen. Na 1572 kwam er nog bij dat zij moesten verklaren "Liefhebbers des Vaderlants en der ware Gereformeerde Religie" te zijn. Zulks om de Roomsen te weren, na 1618 ook de Remonstranten.
Na de eedafneming vertrok de schout. Degene, die het eerste en zwarte boon had getrokken, nam aan het hoofd van de tafel plaats en was de president. Tegenover hem zat de secretaris der stad, aan weerszijden van de tafel, vier aan vier, de overige acht boonlieden. De secretaris opende nu de bijeenkomst met gebed, waarvoor een vastgesteld formulier bestond, hield een toespraak, waarna allereerst de vier burgemeesters verkozen werden. Wanneer dit gebeurd was bracht een der boden de namen naar het stadhuis, waar de vier burgemeesters vergaderd waren. Een bode riep de drie nieuw gekozenen ten stadhuize, waar ze in handen van den aftredenden oud-burgemeester de eed aflegden. Vervolgens kozen de negen keurmannen een en twintig personen voor schepen. Deze mensen werden 's Zaterdagsavonds ten stadhuize geroepen, waaruit de schout, na 1733 de burgemeesters, zeven schepenen koos, die dan meteen beëdigd werden.
De schout werd aanvankelijk benoemd door de landsheer. In 1477 echter kocht de stad voor een grote som geld van Maria van Bourgondië het recht zelf een schout aan te stellen. In 1482 verliest zij dit recht weer, maar krijgt het in 1509 weer terug.
In hoofdzaak is de wijze van verkiezing tot 1795 zo gebleven. Wel zijn er enkele tijdelijke veranderingen in aangebracht en ging het in jaren van onrust wel eens met rumoer gepaard. Het bestek van dit artikel laat echter niet toe deze details verder te behandelen.

C. J. STINS