Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

De Hoornse kermis 500 jaar

Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 1e jaargang, 1946, pagina 178-180.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: C.J. Stins

Gelijk oudtijds onze voorouders reeds met hun speelwagen ter kermis reden, kunnen wij zulks ook doen en dan een bezoek brengen aan de vermaarde Hoornse kermis, die dit jaar haar 500-jarig bestaan viert.

Oorspronkelijk heette deze kermis de Laurens-jaarmarkt. Tot het houden dezer vrij- of jaarmarkt kreeg de stad in 1446 het privilege van Graaf Philips de Goede. Voor dien had Hoorn reeds twee jaarmarkten, een daags voor Palmzondag, de andere daags voor Pinksteren. Centen schrijft in een aantekening in de Chronyk van Velius, dat de Pinkstermarkt in 1572 nog bestond, doch nadien langzamerhand is uitgesleten.
De Laurensmarkt was bepaald op zeven dagen; drie voor en drie na St. Laurensdag (10 Augustus). Later is de duur der markt bepaald op tien dagen en begon dan op de Woensdag voor St. Laurensdag om 12 uur en duurde tot 's Zaterdags in de volgende week 12 uur. Deze markt werd toen, als in zovele andere steden, de voornaamste markt die Hoorn bezat. Deze vrij- of jaarmarkten vormden een hoogtepunt in het stedelijk leven in de Middeleeuwen. Gedurende de markttijd golden andere wetten, terwijl men in die tijd niet om vergrijpen, elders begaan, gestraft mocht worden. Als symbool van de marktvrede en vrijheid werd aan de ingangen van de stad een kruis opgericht. Een stroom van kooplieden met hun waren, mismaakten, speellieden en potsenmaker, kwam de stad binnen. Op deze mensen pasten onze voorouders de bekende zeven werken van barmhartigheid toe, die bestonden uit:

  1. Het spijzen der hongerigen.
  2. Het laven der dorstigen.
  3. Het kleden der naakten.
  4. Het herbergen der daklozen.
  5. Het verplegen der zieken.
  6. Het begraven der overledenen.
  7. Het verlossen van onschuldige gevangenen.

Deze werken zijn op houten panelen uitgebeeld door den Middeleeuwsen schilder, dien men den Meester van Alkmaar noemt. Deze schilderstukken hingen oorspronkelijk in de Grote of St. Laurenskerk in Alkmaar en zijn nu nog te zien in het Rijksmuseum.
Hoe het beeld van de Hoornse jaarmarkt is geweest, weet ik niet. Wel meldt Velius "dat dese tijd seer bequaem komt voor de Huyslieden om haer suyvelen te merkten". De boter en kaas heeft dus op deze markt een grote rol gespeeld. Later zijn uit de jaarmarkten onze kermissen voortgekomen die zich bij onze voorouders van hoog tot laag in grote belangstelling mochten verheugen. Ook uit de Laurensmarkt ontstond de Hoornse kermis, die nu nog ieder jaar omstreeks dezelfde tijd gevierd wordt, doch nu duurt van Zondag tot Zaterdag, met een Maandagse lappenmarkt er achteraan, dus negen dagen. Aan de oude begin- en eindtijd herinnerde tot voor de oorlog nog het inluiden op Woensdag voor de eerste Zondag en het uitluiden der kermis op Zaterdag voor de laatste Zondag. Op de dag van inluiden verzamelde de Hoornse jeugd zich, gewapend met krijt, om twaalf uur bij de toren van de Grote Kerk. Als dan om twaalf uur de klok begon te luiden gingen zij elkaar en ook de voorbijgangers kermisstrepen geven. Waar dit gebruik van afstamt is niet met zekerheid te zeggen. Jan ter Gouw meent daarvoor een verklaring te hebben en beschrijft deze uitvoerig in zijn boek Volksvermaken.
Het oprichten van de marktkruisen zou volgens hem aanleiding zijn geweest voor jongensvermaken, waarbij de mensen met krijt een kruis op de rug getekend werden, wat later ontaard zou zijn in strepen. Aan het slot van zijn verklaring schrijft hij dan: "Natuurlijk behoort dit ook al tot de zonden, die door 't verbeterd onderwijs met wortel en tak uitgeroeid zijn; en zoo wij nu geen gevaar meer loopen onzen besten rok met krijt besmeurd te zien, danken wij dit aan de schoolwet en paedagogen."
Die schoolwet schijnt in Hoorn niet veel uitwerking gehad te hebben en de paedagogen moeten in het oog van Jan ter Gouw wel grote prutsers geweest zijn, want tot 1939 was het kermisstreep geven in Hoorn nog in zwang. Houden wij ons aan de verklaring van ter Gouw, die we overigens geheel voor zijn rekening laten, dan zouden we hier naast het klokluiden nog een herinnering hebben aan de oude Laurensmarkt.
Nu dit jaar de Hoornse kermis weer in ere hersteld wordt, terwijl het dit jaar 500 jaar geleden is dat Hoorn daartoe privilege kreeg, mocht dit feit aan ons reisgezelschap niet onbekend blijven. Helaas zal de toren der Grote Kerk dit jaar zwijgen, daar alle klokken geroofd zijn. Moge het Stadsbestuur besluiten nietttemin het gebruik van in- en uitluiden in ere te houden door het doen luiden van de klokken der Noorder en/of Oosterkerk, waarbij, al is het dan misschien "onpaedagogisch" het kermisstrepen weer op moge leven.

C.J. STINS