Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Katholiek Hoorn in de achttiende eeuw (6/7)

'Belhamels'

Daarmee eindigt de correspondentie Canel- Van Bijlevelt. Enige conclusies lijken gerechtvaardigd. Canel, die de positie van primus inter pares onder de Hoornse priesters lijkt in te nemen, opereert voorzichtig, maar staat tegelijkertijd op zijn strepen. In Rome heeft hij duidelijk de hoogheid van Rome en zijn vertegenwoordigers geleerd. Hij suggereert dat het onverstandig zou zijn de zaak op het hoogste niveau in Rome aanhangig te maken. Het is de tijd van het Utrechts schisma. De Hoornse heren, die zich bijna zo 'eigenzinnig' gedragen als de kapittels, mogen niet door dreiging met banbliksems in het nauw worden gebracht. Ook Van Bijlevelt lijkt die opvatting te delen. Winnaars lijken de kistbewaarders cum suis; althans het contract van 1722 is in hun geest. Toch staat hun macht niet als een paal boven water. Niet alleen blijken zij onderling verdeeld. Eén van hen, Adriaen Scheene, volgens Canel de 'aensienleyckste en wijste', weigert in 1722 te tekenen. Omgekeerd ontbreken onder een contract van 1730, dat de oude toestand - driehonderd gulden per jaar plus tien voor miswijn en daarnaast het misbrood - herstelt de namen van de heren van 1722.32) Het zou kunnen zijn dat Canel cum suis toch zo veel invloed hadden dat zij de 'belhamels' uit het college konden laten wippen. In een brief aan de landdeken - Petrus Werdtsdeck te Purmerend, - Van Bijlevelt is in 1727 overleden - schrijft Canel dat de voogden 'tegenwoordig tot betere sinnen gekomen sijn' en het oude contract dat de priesters 'soo goet als uyt noodt en om vreedeswil met haar gesloten hebben' hebben vernietigd.33) Het zou ook kunnen zijn dat de legalisering van de recognitiegelden en dus van de priesterlijke aanwezigheid in datzelfde jaar 1730 de positie van de priesters heeft versterkt. Een laatste stuk van de hand van Canel dateert van 30 november 1733. Het is een aantekening achterop een brief van Dirck Maertensz. Goorn, Cornelis van Leeuwen en Jan Bent. Zij schrijven dat 'de R.C. Kerk- en armbezorgers' geconstateerd hebben 'de wanorder in de hedendaagse kerkueren voorvallende' en stellen voor 'tot verbetering der misslagen en meerder gemak van de gemeentens' verandering in de mistijden aan te brengen met het oog op neringdoenden, die op zon- en feestdagen moeilijk op de vastgestelde tijden kunnen kerken. Ook wilden zij dat de preek voortaan na de mis of op een nog ander tijdstip werd gehouden. Zo konden de winkeliers en kooplieden aan hun kerkelijke plicht daaronder viel wel de mis maar niet de preek - voldoen zonder al te veel tijd te verliezen.34) Dit voorstel was een regelrechte inbreuk op het terrein van de priester. Met de eredienst hadden leken zich niet te bemoeien. Canel noteerde dat de priesters, die allen zo'n brief hadden ontvangen, met opzet niet schriftelijk hebben geantwoord om ook maar de schijn van erkenning van de eis der voogden te vermijden. Canel's argumentatie spreekt boekdelen. De priesters hadden tot een dergelijke handelwijze besloten om te voorkomen dat de armbezorgers in de toekomst zich erop zouden kunnen beroepen 'ons Priesters naer haer hand geset te hebben, en soo onse naekomelingen met het aentoonen van ons schriftelijk antwoord naer haer wel bevallen, geleyk als souden koomen te dwingen, naer haere ordinantie, die wij priesters niet onderworpen zijn in de regeeringe van onse kerckendiensten...' Canel besluit met een zinsnede die geen enkele twijfel overlaat: 'Wij staen niet onder het gebied van vooghden maer zij moeten van ons geregeert worden.' Zo'n voorzorgsmaatregel achtte Canel blijkbaar nodig. Een duidelijker bewijs van de nog betrekkelijk zwakke positie van de priesters valt nauwelijks te bedenken.
Hoe zwaar Canel aan de brief tilde - een pastoor van rond 1900 zou de schouders hebben opgehaald en gemompeld hebben: 'de brutaliteit!' en zijn overgegaan tot de orde van de dag - blijkt uit de felle, persoonlijke, woorden die hij aan de betrokken voogden wijdde. Over Jan Bent 'die in driften altijd wil uytbreken', schrijft Canel dat hij een muziekliefhebber is en daarom 'de ueren uyt malkanderen wil hebben' zodat hij zich 'bequaemlijker' van het Achterom naar de Slijksteeg kan reppen om daar 'wederom Musijk te hebben'. Goorn was volgens Canel 'een bekende grooten dronckaert, die selder bij sijn verstand is' en Van Leeuwen 'een enckele jaebroer sonder verstand'. En dan weer: 'Jan Bent, Jan Bent, die al te grooten verbeeldingen van sig selfs heeft... is in staet om oproer te maeken, en is ook de jongste van alle de voogden, en ook de stoutste'35). Overigens blijkt ook hier de macht van de voogden nog uit het feit dat de priesters ondanks hun boosheid toch hebben overlegd om de kerktijden onderling op elkaar af te stemmen. Canel, inmiddels tegen de zestig, zag zich al de hele winter de vroegdienst toebedeeld. Hij stelde de minderbroeders voor de vroegdienst voor hun rekening te nemen maar die sliepen ook liever uit. De pastoor van de Slijksteeg kon weer niet tot tien uur nuchter blijven. De oude toestand bleef dus voortduren.

 

32 Contract van 2 februari 1730, opgesteld op de 'gewone' algemene vergadeting op Vrouwendag. Alle priesters 'die door den Heyt Stoel van Rome alhier met behoorlijke documenten gesonden werden', behalve de jezuiëten 'die geen openbaren dienst doen' vielen onder het contract.
33 J. Canel aan P. Werdtdeck, 9 febr. 1730.
34 Een krasser voorbeeld waaruit blijkt dat in de rooms-katholieke kerk het sacrament sterk domineerde boven het woord valt moeilijk te vinden. De praktijk van het ontlopen van de preek hield tot in onze eeuw stand. Het werd niet ongewoon gevonden wanneer gelovigen pas na de preek binnenkwamen en onmiddellijk na de verplichte gebeden, het Agnus Dei en de communie, de kerk weer verlieten.
35 30 november 1733, Johannes Canel op een brief van kerk- en armenvoogden. Archief van St.-Cyriacus.