In juni 1978 werd door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek in samenwerking met de archeologe en de wetenschappelijke medewerker van het Westfries Museum op drie plaatsen buiten de kerk een funderings annex archeologisch onderzoek verricht.
Doel was in eerste instantie om te
weten te komen hoe de staat van de fundering zou zijn en vervolgens gewoon eens
te kijken wat de bodem aan "scherven" zou prijsgeven.
Begonnen werd langs de westgevel
aan de Oosterkerksteeg, te weten in de hoek van transept en koor (beiden uit
1523), alwaar vrij spoedig op geringe diepte een asput werd gevonden van het
daar tot in de 19e eeuw gestaan hebbende water -en vuurhuisje.
Op een diepte van drie meter werden de overblijfselen gevonden van een vrouw en een kind. Waarom die honderden jaren geleden aan de westzijde werden begraven? Dat zal wel altijd een raadsel blijven. Immers er werd zowel in de kerk begraven als daarbuiten, maar dat laatste uitsluitend aan de oostzijde van de kerk, namelijk vanaf de transeptzijde daar tot aan de Hanekamsteeg toe. Een vrij grote begraafplaats daarom.
Behalve inderdaad veel scherven,
plavuizen en dergelijke werden er op ongeveer twee meter diepte onder meer nog
gevonden een complete schotel met lensvormige bodem, hol aan de buitenzijde en
voorzien van een verdikte rand. Aan de onderzijde rood gebakken met drie
aangeknepen voetjes; aan de bovenzijde voorzien van bruin loodglazuur en met
versiering in ringeloortechniek (zie afbeelding).
Deze schaal werd vervaardigd tussen
1550 en 1650 en dat komt aardig overeen met het koperen oortje (munt ter waarde
van twee duiten of een kwart stuiver) uit 1577, dat vlakbij de schotel gevonden
werd.
Voorzijde oortje
Op de voorzijde van het hierboven afgebeelde oortje ziet u de Hollandse maagd, zittend in een tuin met gesloten omheining, met opgestoken rechterarm (die in vast vertrouwen op Gods hulp omhoog wijst). Het randschrift - voorzover leesbaar - luidt:
AVX. NOS. IN. NOM. DOM. (Aux i I i a i re nos in nomine Domini (Helpt ons in de naam des Heeren).
Achterzijde oortje
Op de keerzijde (beeldenaar) ziet u het wapen van Holland met kroon en jaartal 1577.
Op het randschrift staat: PHS. D: G. COM. HOL. Z. ZEL en roosje tussen 15 en 77
(Philippus Dei gratia Comes Hollandiae et Zeelandiae (Philips bij de gratie Gods Graaf van Holland en Zeeland).
De onderzijde van de muur van het transept en koor kon overigens niet worden bereikt. Vier meter diep en al flink in het grondwater! Een graafmachine had uitkomst kunnen bieden, ware het niet dat daarvoor de bouwvallige staat van de kerk een te ernstig beletsel vormde. Vandaar dat thans nog niet bekend is waarop de muren van de kerk rusten.'
De tweede opgraving vond plaats aan
de oostzijde en wel op twee plaatsen langs het schip, te weten het poortje
tussen het brandspuithuisje en de voorgevel van de kerk aan het Grote Oost.
Deze plaats was uitgekozen om te
zien hoe de funderingen van het "nieuwe" uit 1616 daterende schip en
de resten van het in 1603 ingestorte "oude" schip er bij stonden
respectievelijk lagen. Dat oude schip - veel lager dan het huidige - bestond uit
twee in respectievelijk 1483 en 1484 uit steen opgetrokken hallen (beuken), die
met hun gevels aan het Oost (de Westfriese omringdijk) waren afgesloten. Welnu,
al spoedig bleek, dat men bij de bouw van het nieuwe schip op ingenieuze wijze
gebruik had gemaakt van de fundamenten van het oude schip.
De basements van de voormalige steunberen (contreforten) steunen inderdaad ondergronds nog steeds het huidige schip. De nieuwe steunberen (uit 1616) - op overigens andere plaatsen opgetrokken - bleken ondergronds merkwaardig genoeg hol te zijn (zie foto), maar door middel van trapsgewijze verbreding en gebruikmaking van een onder de oppervlakte gebouwde verbindingsmuur schijnt het geheel toch behoorlijk solide in elkaar verwerkt te zijn.
Naast laatstgenoemde verbindingsmuur werden op een diepte van bijna drie meter als belangrijkste voorwerpen gevonden een geheel lederen schoen (gedeeltelijk onder die muurvastzittend, zodat het een heel werk was om het los te krijgen), evenals pal daarnaast een nagenoeg complete schedel van een everzwijn. Aangenomen mag worden dat beiden dateren uit de 15e eeuw en daarom werden ze - in afwachting van een nader onderzoek opgeborgen in de diepvrieskist van de afdeling Archeologie van het Westfries Museum.