Uit deze laatste lijst blijkt dat de burgerwezen in 1788 niet wezenlijk
anders gevoed worden dan de armenwezen in 1744. Hoogstens is de kwaliteit van de
voorgezette voedselsoorten iets beter. Mogelijk kunnen er ook verschillen
geweest zijn in de hoeveelheid verstrekt voedsel, maar dat is uit de lijsten
niet op te maken.
We kunnen nog verder gaan en concluderen, dat het dieet van de Hoornse wezen
tussen 1686 en 1781 in grote lijnen onveranderd bleef. Hoofdbestanddeel waren
gedurende de gehele periode de peulvruchten of daarmee vergelijkbare producten
als rijst of gort tijdens het middagmaal. Bij de avondmaaltijd was dat het
brood. In afwijking van wat de Noord-europeaan gewend was, nam het vlees een
vrij bescheiden plaats in. In deze streken was het niet ongewoon, dat het vlees
en de vleesprodukten voor een kwart van de benodigde calorieën in het
voedselpakket zorgden. Maar vlees is duur in verhouding tot de graanprodukten.
Een bepaalde oppervlakte land kan door middel van graan tussen de tien en
twintig maal zoveel mensen voeden als door middel van vlees. De rijken aten
enorm veel vlees, de armen kregen altijd minder dan ze wilden. We kunnen de
maaltijden van de wezen dus met recht armeluiseten noemen. De voedingsstoffen
uit het vlees worden door andere goedkopere produkten geleverd. De peulvruchten
en de kaas zorgen voor de nodige eiwitten, de boter en het vet voor de nodige
vetten. De derde belangrijke voedingsstof het zetmeel, is afkomstig van de
peulvruchten en het brood.
Bevatte het eten van de wezen wel de nodige voedingsstoffen, het blijft een
vraag, of dit menu wel gezond was. Veel vitamines zaten er in ieder geval
niet in. De meeste bladgroenten ontbreken, evenals het fruit. We weten dat in de
17e en 18e eeuw het fruit als een ongezonde lekkernij werd beschouwd, zoiets als
het snoepgoed nu. En dan zijn het meest levensmiddelen die niet vers
geconsumeerd behoeven te worden. Het weeshuis had nu eenmaal veel hongerige
kindermonden te vullen. Wilde men verse waar hebben, dan was de benodigde
hoeveelheid zo groot, dat de bescheiden Hoornse markt daarin niet kon voorzien.
En dus greep men terug op etenswaren als bonen en erwten die zonder veel moeite
lange tijd bewaard konden worden.
En hier krijgen we te maken. met een ander probleem, namelijk dat van de
verduurzaming van het voedsel. De enige manier in die tijd bepaalde
voedselsoorten voor bederf te vrijwaren, was ze te drogen, te zouten of te
roken. We zien dan ook dat het vlees of de vis of het spek dat de kinderen
voorgezet krijgen, bijna altijd gezout of gerookt is. Aan de wetenschap dat ons
lichaam aan veel stoffen behoefte heeft die alleen in vers voedsel gevonden
worden, was men in die tijd nog niet toe.
Het menu was ook dodelijk eentonig. Wel wordt er soms onderscheid gemaakt tussen
zomer en winterkost en wordt er wel eens iets overgelaten aan de keus van
weeshuismoeders, meestal kregen de kinderen week in week uit hetzelfde eten.
Door deze eenzijdigheid ontstaan tekorten in het lichaam van bepaalde stoffen
die afwijkingen en ziektes kunnen veroorzaken. Het bekendste voorbeeld is de
voor de opbouw van ons beenderstelsel zo belangrijke vitamine C.
Het eten was over het algemeen zout en daardoor werd er veel gedronken. De op de
lijsten voorkomende dranken zijn melk, karnemelk en bier. Deze laatste drank
wekt wellicht in een voedingslijst voor kinderen enige verwondering. Bier is
geen kinderdrank, maar het alcoholgehalte was in die tijd zo laag, dat bier in
ieder geval beter was dan het sterk verontreinigde water. Koffie en thee waren
nog pas in opkomst evenals de cacao. Jenever, dat in de 18e eeuw al een echte
volksdrank was, werd gelukkig officieel niet aan de kinderen gegeven.
Dit zijn dan de tekorten die we kunnen opsommen, als de kinderen volgens de
lijsten gevoed zijn. We weten echter niets over de hoeveelheden, terwijl over de
kwaliteit van het verstrekte voedsel ook niets gezegd wordt. Maar een
mededeling, dat het zoute afvalvlees gegeten werd, totdat men door de
wintervoorraad heen was, spreekt in dit opzicht al boekdelen. En of men de kaas
heeft weggegooid, omdat er misschien een paar wormen uitkropen, is zeer de
vraag.
Alles wat hiervoor gezegd is over het wezenvoedsel, geldt mutatis mutandis voor
het voedsel van de gehele Hoornse bevolking, tenminste wat het minder
gefortuneerde deel ervan betreft. En dat vormde wel zo'n viervijfde van het
totaal. We kennen de mentaliteit van de weeshuisregenten te goed om te
veronderstellen, dat zij hun beschermelingen beter voedsel zullen hebben gegeven
dan het 18e eeuwse stadsproletariaat gewoon was. De mindere man kreeg onder
normale omstandigheden wel de 3000 à 4000 caloriën die nodig zijn om een mens
zijn werk te laten doen. Maar hoe vaak waren die omstandigheden niet abnormaal,
bij voorbeeld bij duurte, gebrek aan werk en dus geen geld? Maar zelfs onder die
normale omstandigheden was zijn voedselpakket karig, weinig afwisselend, terwijl
er allerlei bestanddelen aan ontbraken die hem de nodige weerstand tegen een
groot aantal ziekten konden verschaffen. Een weinig benijdenswaardige situatie.
H.W. Saaltink
Bronnen:
Memorie van de schafting in het Huyssittene Arme Weeshuys.
Archiefdienst Westfriese Gemeenten. Weeshuisarchief. Voorl. nr. HAV 81.
Schafting uit het kinderboekje van Huyssittene Arme Weeshuys.
AWG. Weeshuisarchief. Voorl. nr. HAV 55.
Schafforder voor de burgerwezen.
AWG. Weeshuisarchief. Voorl. nr. BWH 77.
Literatuur:
B.H. Slicher van Bath, De agrarische geschiedenis van West-Europa, 500-1800.
Utrecht etc. 1960.
Fernand Braudel, Capitalism and material life, 1400-1800.
1973.