De gevelsteen, afkomstig van de Hoornse Bayert, het passantenhuis dat rechts van het klokhuis
stond (WFM).
Weinigen voelden zich geroepen zelf zieken en armen te gaan verzorgen, maar dank zij schenkingen
van geld en goederen waren de regenten van het gasthuis in staat hun werk van barmhartigheid te
verrichten. Vaak werd een gasthuis dan ook vernoemd naar de Heilige Geest, die gold als een symbool
van de christelijke liefdadigheid.
De groei van de stad in de zestiende eeuw maakte een reorganisatie van het gasthuis noodzakelijk. Het complex aan het Grote Noord werd uitgebreid in de richting van de Grote Kerk. In 1563 werd een nieuw gedeelte gebouwd aan de Kerkstraat en kreeg het gasthuis de naam van Sint Jansgasthuis. In een nis boven de ingang werd een beeld geplaatst van Sint Jan de Doper, met daaronder in steen gehakt: ‘Dit is int Jans gasthuis’.
Het St. Jansgasthuis aan het Kerkplein, in 1727 getekend door Cornelis Pronk. In dit
complex werden in de middeleeuwen zwervers, zieken en bejaarden opgevangen. Naast het gasthuis stond
het ‘klokhuis’ van de Grote Kerk, waarin de kerkklokken hingen
(WFM).
De ‘gaper’, die als uithangteken diende bij de drogisterij De Nieuwe Gaper aan
het Breed.
Het St. Jansgasthuis behield nog lang zijn functie van passantenhuis, al was naastenliefde daarbij
niet de enige drijfveer. In de middeleeuwen, maar ook nog lang daarna, was er veel volk langs de weg,
dat zich in leven hield met bedelen of stelen. Wanneer de nacht viel over de nauwelijks verlichte
straten en de stadspoorten waren gesloten, had de burgerij er alle belang bij, dat het ‘gespuis’
van de straat was. Bedelaars en zwervers moesten zich daarom 's avonds melden bij de baaierd,
waar zij drie nachten mochten blijven. Daarna moesten zij de stad weer verlaten.
Behalve aan zwervers en zieken, bood het gasthuis ook een onderkomen aan ‘proveniers’.
Dat waren mannen of vrouwen die zich tegen betaling van een inkoopsom verzekerden van kost en inwoning
voor de rest van hun leven. Wie niet onbemiddeld was, maar geen kinderen of naaste familie had, kon
zich op die manier zeker weten van verzorging op zijn oude dag. Het St. Jansgasthuis had een tiental
kamers voor proveniers.
Een 17de-eeuwse kiezentrekker aan het werk op de markt. De enige verdoving die de patiënt
kreeg, was een slok brandewijn (UMU).